Spaans A1.44.2 Wat doen we vrijdag?

Een groep vrienden organiseert een uitstapje voor vrijdagavond. Ze besluiten naar een voorstelling te gaan.

Cuento corto: ¿Qué hacemos el viernes?

Un grupo de amigos organiza una salida para el viernes por la noche. Deciden asistir a un espectáculo.

Spaans A1.44.2 Wat doen we vrijdag?

A1 Spaans

Niveau: A1

Module 6: La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp)

Les 44: Viernes por la noche (Vrijdagavond uit)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio
Audio
Audio met vertalingen
Audio met vertalingen

Tekst en vertaling

1. El viernes Eva, Ana, Pedro y Juan quieren salir juntos. Vrijdag willen Eva, Ana, Pedro en Juan samen uitgaan.
2. Eva prefiere ir a un concierto. Eva geeft de voorkeur aan een concert.
3. A Eva le encanta la música en vivo. Eva houdt van live muziek.
4. Ana prefiere ir al teatro. Ana geeft de voorkeur aan het theater.
5. Le gusta ver a las actrices y los actores. Ze kijkt graag naar de actrices en de acteurs.
6. A Juan le gustan los espectáculos. Juan houdt van shows.
7. Le encanta ver a la gente bailar. Hij houdt ervan om mensen te zien dansen.
8. Pedro prefiere ir al cine. Pedro geeft de voorkeur aan een bezoek aan de bioscoop.
9. ¿Qué tipo de espectáculo van a ver? Welk soort voorstelling gaan ze bekijken?

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. ¿Qué quieren hacer los cuatro amigos
  2. Wat willen de vier vrienden doen
  3. ¿Qué prefiere hacer Ana?
  4. Wat doet Ana liever?
  5. ¿Qué prefiere hacer Juan?
  6. Wat doet Juan liever?
  7. ¿Prefieres ir al teatro o al cine?
  8. Heb je liever theater of bioscoop?

Oefening 2:

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

cine, teatro, concierto, actrices, bailar, espectáculos

1.
Eva prefiere ir a un ....
(Eva geeft de voorkeur aan een concert.)
2.
Le encanta ver a la gente ....
(Hij houdt ervan om mensen te zien dansen.)
3.
Le gusta ver a las ... y los actores.
(Ze kijkt graag naar de actrices en de acteurs.)
4.
Ana prefiere ir al ....
(Ana gaat liever naar het theater.)
5.
Pedro prefiere ir al ....
(Pedro geeft de voorkeur aan de bioscoop.)
6.
A Juan le gustan los ....
(Juan houdt van voorstellingen.)