10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A2.11.2 "Qué" + adjectief/adverbium

"Qué" + bijvoeglijk naamwoord/bijwoord kan op verschillende manieren gebruikt worden, afhankelijk van de context.

Gramática: "Qué" + adjetivo/adverbio

A2 Spaans "Qué" + adjective/adverb

Niveau: A2

Module 2: Naturaleza y medio ambiente (Natuur en milieu)

Les 11: Los diferentes lados de la naturaleza (De verschillende kanten van de natuur)

Leergeschiedenis

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio with translations
Audio with translations

  1. We gebruiken "qué" + adjectief/bijwoord om over gevoelens of indrukken te praten.
  2. Het kan worden gebruikt om bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden te versterken die we gebruiken om onze mening te uiten.
  3. We kunnen + zelfstandig naamwoord, + + bijvoeglijk naamwoord gebruiken. Bijvoorbeeld: <"¡Qué flor más bonita!">
UsoEjemplo
Expresar sorpresa / admiración¡Qué bonitas son estas flores! (Wat mooi zijn deze bloemen!)
Enfatizar una reacción negativa¡Qué mal huele en este jardín! (Wat stinkt het in deze tuin!)
"Qué" + sustantivo¡Qué olor tan desagradable! (Wat een geur zo onaangenaam!)

Oefening 1: "Qué" + adjectief/adverbium

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

desagradable, agradable, asquerosa, asquerosas, fascinante, olor, natural, interesante, bonito

1. ¡Qué ... parece este parque! Creo que todo es orgánico.

¡Qué natural parece este parque! Creo que todo es orgánico.
(Wat natuurlijk lijkt dit park! Ik denk dat alles biologisch is.)

2. ¡Qué ... es respirar en este bosque, el aire es muy fresco!

¡Qué agradable es respirar en este bosque, el aire es muy fresco!
(Wat fijn is het om in dit bos te ademen, de lucht is heel fris!)

3. ¡Qué ... es tu caballo, me encanta su pelo!

¡Qué bonito es tu caballo, me encanta su pelo!
(Wat is je paard mooi, ik hou van zijn vacht!)

4. Al ver un arcoíris, Juan dice: "¡Qué ... es la naturaleza!"

Al ver un arcoíris, Juan dice: "¡Qué fascinante es la naturaleza!"
(Toen Juan een regenboog zag, zei hij: "Wat is de natuur toch fascinerend!")

5. ¡Qué ... tan agradable tiene el ramo de flores!

¡Qué olor tan agradable tiene el ramo de flores!
(Wat een aangename geur heeft de bos bloemen!)

6. ¡Qué ... son las moscas! No me gusta verlas en casa.

¡Qué asquerosas son las moscas! No me gusta verlas en casa.
(Wat vies zijn de vliegen! Ik vind het niet prettig om ze thuis te zien.)

7. ¡Qué olor tan ... tienen estos girasoles! Me encanta.

¡Qué olor tan agradable tienen estos girasoles! Me encanta.
(Wat een aangename geur hebben deze zonnebloemen! Ik houd ervan.)

8. Después de ver los elefantes en el safari, Ana dice: "¡Qué ... es admirar a los animales!"

Después de ver los elefantes en el safari, Ana dice: "¡Qué interesante es admirar a los animales!"
(Nadat ze de olifanten op safari heeft gezien, zegt Ana: 'Wat interessant is het om dieren te bewonderen!')

9. ¡Qué ... es ver la playa sucia!

¡Qué desagradable es ver la playa sucia!
(Wat onaangenaam is het om het strand vuil te zien!)

10. ¡Qué ... es la granja en el campo! Siempre me ha dado asco.

¡Qué asquerosa es la granja en el campo! Siempre me ha dado asco.
(Wat smerig is de boerderij op het platteland! Het heeft me altijd walging gegeven.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. Fascinante
(Fascinerend)
2. Asquerosa
(Vies)
3. Desagradable
(Onaangenaam)
4. Olor
(Geur)
5. Natural
(Natuurlijk)
6. Asquerosas
(Vieze)
7. Interesante
(Interessant)
8. Bonito
(Mooi)