10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A2.36.2 Tijdelijke uitdrukkingen voor de toekomst

Toekomstige tijdsaanduidingen worden gebruikt om te spreken over gebeurtenissen die later zullen plaatsvinden, waarbij het exacte of geschatte moment van optreden wordt aangegeven.

Gramática: Expresiones temporales de futuro

A2 Spaans Uitdrukkingen voor toekomstige tijd

Niveau: A2

Module 5: Planes para el futuro (Toekomstplannen)

Les 36: Educación y graduación (Onderwijs en afstuderen)

Leergeschiedenis

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio with translations
Audio with translations

  1. We gebruiken uitdrukkingen zoals "mañana", "pronto" en "más tarde" om te spreken over gebeurtenissen die in de nabije toekomst zullen plaatsvinden maar niet altijd een exacte tijd aangeven.
  2. We gebruiken uitdrukkingen zoals "en un/a hora/ semana/mes/año" en "el/la próximo/a semana/mes/año" om over een precies moment in de toekomst te praten.
ExpresiónEjemplo
MañanaMañana me graduaré. (Morgen zal ik afstuderen.)
ProntoEl curso académico empezará pronto. (Het academische jaar begint binnenkort .)
Más tardeEl nuevo practicante viene más tarde. (De nieuwe stagiair komt later.)
En un/a semana/mes/añoEn un mes ganaré experiencia en mis prácticas. (Over een maand zal ik ervaring opdoen tijdens mijn stage.)
En una horaSuspenderán el curso en una hora. (Ze zullen de cursus over een uur stoppen.)
El/La próximo/a semana/mes/añoUsaré mis ahorros la próxima semana. (Ik zal mijn spaargeld volgende week gebruiken.)

Oefening 1: Tijdelijke uitdrukkingen voor de toekomst

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

mañana, próximo año, en una hora, pronto, en un año, Mañana, El próximo mes, más tarde, en una semana

1. Hoy he recibido mi salario, por eso empezaré a ahorrar ... para ir de viaje el próximo mes.

Hoy he recibido mi salario, por eso empezaré a ahorrar mañana para ir de viaje el próximo mes.
(Vandaag heb ik mijn salaris ontvangen, dus vanaf morgen begin ik te sparen om volgende maand op reis te gaan.)

2. Podré contar mis ahorros .... Creo que será más rápido de lo que pienso.

Podré contar mis ahorros pronto. Creo que será más rápido de lo que pienso.
(Ik zal mijn spaargeld snel kunnen tellen. Ik denk dat het sneller zal zijn dan ik denk.)

3. He pensado que hablaré con el jefe ..., pero no viene hoy. Ahora tengo una hora libre.

He pensado que hablaré con el jefe en una hora, pero no viene hoy. Ahora tengo una hora libre.
(Ik heb gedacht dat ik over een uur met de baas zal praten, maar hij komt vandaag niet. Nu heb ik een uur vrij.)

4. ... tendremos una nueva practicante en el trabajo. No pudo empezar este mes.

El próximo mes tendremos una nueva practicante en el trabajo. No pudo empezar este mes.
(Volgende maand krijgen we een nieuwe stagiaire op het werk. Ze kon deze maand niet beginnen.)

5. Te llamaré ..., no sé cuándo pero intenteré hacerlo pronto.

Te llamaré más tarde, no sé cuándo pero intenteré hacerlo pronto.
(Ik zal je later bellen, ik weet niet wanneer maar ik zal proberen het snel te doen.)

6. Luis me dijo que ..., en algún momento, suspenderán el curso. El profesor le avisó antes.

Luis me dijo que más tarde, en algún momento, suspenderán el curso. El profesor le avisó antes.
(Luis vertelde me dat ze later, op een gegeven moment, de cursus zullen opschorten. De leraar had het hem van tevoren gezegd.)

7. ... el practicante empezará sus prácticas. Hoy todavía no trabaja.

Mañana el practicante empezará sus prácticas. Hoy todavía no trabaja.
(Morgen begint de stagiair met zijn stage. Vandaag werkt hij nog niet.)

8. Si ahorras 10 euros todos los días, ... tendrás 70 Euros.

Si ahorras 10 euros todos los días, en una semana tendrás 70 Euros.
(Als je elke dag 10 euro spaart, heb je in een week 70 euro.)

9. Me graduaré el próximo año. Pondré en práctica las habilidades que he aprendido durante el curso ....

Me graduaré el próximo año. Pondré en práctica las habilidades que he aprendido durante el curso en un año.
(Ik zal volgend jaar afstuderen. Ik zal de vaardigheden in praktijk brengen die ik tijdens de cursus in één jaar heb geleerd.)

10. Ahorraré dinero para el curso académico hasta el .... Es decir, tengo un año para ahorrar.

Ahorraré dinero para el curso académico hasta el próximo año. Es decir, tengo un año para ahorrar.
(Ik zal geld sparen voor het academisch jaar tot volgend jaar. Dat wil zeggen, ik heb een jaar om te sparen.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. En una semana
(Over een week)
2. En un año
(Over een jaar)
3. Mañana
(Morgen)
4. Próximo mes
(Volgende maand)
5. En una hora
(Over een uur)
6. Mañana
(Morgen)
7. Más tarde
(Later)
8. Pronto
(Snel)