A1.38.2 Het participium als bijvoeglijk naamwoord en gebruik met 'estar'
Participiële bijvoeglijke naamwoorden zijn werkwoordsvormen die als bijvoeglijke naamwoorden worden gebruikt. Ze worden gecombineerd met het werkwoord "estar" om tijdelijke toestanden of condities te beschrijven.
Gramática: El participio como adjetivo y uso con "estar"
A1 Spaans Participle as adjective + "estar"
Niveau: A1
Module 6: La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp)
Les 38: Servicios cotidianos (Dagelijkse diensten)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten
Audio en video
- Het deelwoord wordt als bijvoeglijk naamwoord gebruikt wanneer het een voltooide eigenschap of toestand van een zelfstandig naamwoord beschrijft.
- Men gebruikt "estar" voor het voltooid deelwoord om een tijdelijke toestand aan te geven.
- De deelwoorden kunnen emoties, fysieke toestanden of tijdelijke situaties beschrijven.
- Het deelwoord moet in geslacht en getal overeenkomen met het zelfstandig naamwoord dat het beschrijft.
Terminación | Verbo | Ejemplos |
---|---|---|
-ar | alquilar | La peluquería alquilada es muy moderna. (De gehuurde kapperzaak is heel modern.) |
-er | vender | El coche vendido pasa por la comisaría (De auto verkocht rijdt langs het politiebureau). |
-ir | vivir | Las experiencias vividas en la escuela son interesantes. (De beleefde ervaringen op school zijn interessant.) |
-ar | estar + usar | La oficina de correos está usada por otra empresa. (Het postkantoor is gebruikt door een ander bedrijf.) |
-er | estar + vender | El hospital está vendido a una empresa grande. (Het ziekenhuis is verkocht aan een groot bedrijf.) |
-ir | estar + vivir | Las historias están vividas por los estudiantes en la universidad. (De verhalen worden beleefd door de studenten aan de universiteit.) |
Oefening 1: Het participium als bijvoeglijk naamwoord en gebruik met 'estar'
Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.
Toon antwoorden Toon vertalingcerradas, abierta, abiertos, usada, alquilada, cerrada, vendido, preparado, preparadas, organizada
1. Cerrar: Las escuelas están ....
2. Organizar: La oficina de correos es ....
3. Vender: El coche ... pasa por la gasolinera.
4. Cerrar: La gasolinera está ... por la noche.
5. Usar: La peluquería es ... por muchos estudiantes.
6. Preparar: Las bibliotecas están ... para el nuevo semestre.
7. Abrir: La farmacia está ... hoy.
8. Alquilar: La oficina es ....
9. Preparar: El hospital está ... para emergencias.
10. Abrir: Los hospitales están ... todos los días.
Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.
Toon vertaling
1.
Organizada
|
(Georganiseerd) |
2.
Cerradas
|
(Gesloten) |
3.
Cerrada
|
(Gesloten) |
4.
Usada
|
(Gebruikt) |
5.
Preparado
|
(Voorbereid) |
6.
Preparadas
|
(Klaar) |
7.
Alquilada
|
(Verhuurd) |
8.
Vendido
|
(Verkochte) |