10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

A1.38.2 Het participium als bijvoeglijk naamwoord en gebruik met 'estar'

Participiële bijvoeglijke naamwoorden zijn werkwoordsvormen die als bijvoeglijke naamwoorden worden gebruikt. Ze worden gecombineerd met het werkwoord "estar" om tijdelijke toestanden of condities te beschrijven.

Gramática: El participio como adjetivo y uso con "estar"

A1 Spaans Participle as adjective + "estar"

Niveau: A1

Module 6: La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp)

Les 38: Servicios cotidianos (Dagelijkse diensten)

Leergeschiedenis

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Audio en video

Audio with translations
Audio with translations

  1. Het deelwoord wordt als bijvoeglijk naamwoord gebruikt wanneer het een voltooide eigenschap of toestand van een zelfstandig naamwoord beschrijft.
  2. Men gebruikt "estar" voor het voltooid deelwoord om een tijdelijke toestand aan te geven.
  3. De deelwoorden kunnen emoties, fysieke toestanden of tijdelijke situaties beschrijven.
  4. Het deelwoord moet in geslacht en getal overeenkomen met het zelfstandig naamwoord dat het beschrijft.
Terminación Verbo Ejemplos
-aralquilarLa peluquería alquilada es muy moderna. (De gehuurde kapperzaak is heel modern.)
-ervenderEl coche vendido pasa por la comisaría (De auto verkocht rijdt langs het politiebureau)
-irvivirLas experiencias vividas en la escuela son interesantes. (De beleefde ervaringen op school zijn interessant.)
-arestar + usarLa oficina de correos está usada por otra empresa. (Het postkantoor is gebruikt door een ander bedrijf.)
-erestar + venderEl hospital está vendido a una empresa grande. (Het ziekenhuis is verkocht aan een groot bedrijf.)
-irestar + vivirLas historias están vividas por los estudiantes en la universidad. (De verhalen worden beleefd door de studenten aan de universiteit.)

 

 

Oefening 1: Het participium als bijvoeglijk naamwoord en gebruik met 'estar'

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

cerradas, abierta, abiertos, usada, alquilada, cerrada, vendido, preparado, preparadas, organizada

1. Cerrar: Las escuelas están ....

Las escuelas están cerradas.
(De scholen zijn gesloten.)

2. Organizar: La oficina de correos es ....

La oficina de correos es organizada.
(Het postkantoor is georganiseerd.)

3. Vender: El coche ... pasa por la gasolinera.

El coche vendido pasa por la gasolinera.
(De verkochte auto gaat naar het tankstation.)

4. Cerrar: La gasolinera está ... por la noche.

La gasolinera está cerrada por la noche.
(Het tankstation is 's nachts gesloten.)

5. Usar: La peluquería es ... por muchos estudiantes.

La peluquería es usada por muchos estudiantes.
(De kapsalon wordt door veel studenten gebruikt.)

6. Preparar: Las bibliotecas están ... para el nuevo semestre.

Las bibliotecas están preparadas para el nuevo semestre.
(De bibliotheken zijn klaar voor het nieuwe semester.)

7. Abrir: La farmacia está ... hoy.

La farmacia está abierta hoy.
(De apotheek is vandaag open.)

8. Alquilar: La oficina es ....

La oficina es alquilada.
(Het kantoor is gehuurd.)

9. Preparar: El hospital está ... para emergencias.

El hospital está preparado para emergencias.
(Het ziekenhuis is voorbereid op noodgevallen.)

10. Abrir: Los hospitales están ... todos los días.

Los hospitales están abiertos todos los días.
(De ziekenhuizen zijn elke dag geopend.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Vertaal en spreek het woord hardop uit. Gebruik het woord in een zin.

Toon vertaling
1. Organizada
(Georganiseerd)
2. Cerradas
(Gesloten)
3. Cerrada
(Gesloten)
4. Usada
(Gebruikt)
5. Preparado
(Voorbereid)
6. Preparadas
(Klaar)
7. Alquilada
(Verhuurd)
8. Vendido
(Verkochte)