Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 15 minuten

Gesprek

1. Pedro: ¡Preparemos la mesa antes de la llegada de María y Juan! (Laten we de tafel dekken voordat María en Juan arriveren!) Show
2. Ana: Voy a cortar pan. (Ik ga brood snijden.) Show
3. Pedro: ¿Dónde está el cuchillo?", (Waar is het mes?) Show
4. Ana: Está en la cocina, junto a la sartén. (Hij is in de keuken, naast de koekenpan.) Show
5. Pedro: ¿Están los platos en la mesa?" (Staan de borden op tafel?) Show
6. Ana: No, los platos están en la alacena. (Nee, de borden staan in de kast.) Show
7. Pedro: Voy a llevar las copas y las servilletas a la mesa. (Ik ga de glazen en de servetten naar de tafel brengen.) Show
8. Ana: También necesitamos los tenedores y las cucharas. (We hebben ook de vorken en de lepels nodig.) Show
9. Pedro: Sí, los tengo. (Ja, ik heb ze.) Show
10. Ana: Voy a limpiar el mantel, está un poco sucio. (Ik ga het tafelkleed schoonmaken, het is een beetje vies.) Show
11. Pedro: Perfecto. Ahora estamos preparados. (Perfect. Nu zijn we voorbereid.) Show

Oefening 1: Discussievragen

Instructie: Bespreek de vragen nadat je naar de audio hebt geluisterd of de tekst hebt gelezen.

  1. ¿Por qué están Pedro y Ana preparando la mesa?
  2. Waarom zijn Pedro en Ana de tafel aan het dekken?
  3. ¿Con qué utensilio se corta el pan? A) Cuchara B) Cuchillo C) Tenedor
  4. Met welk gereedschap snij je het brood? **A)** Lepel **B)** Mes **C)** Vork

Oefening 2: Vul de open plekken in en maak de zinnen af

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

cortar, el cuchillo, los platos, la sartén

1.
¿Dónde está ...?",
(Waar is het mes?)
2.
Voy a ... pan.
(Ik ga brood snijden.)
3.
No, ... están en la alacena.
(Nee, de borden staan in de kast.)
4.
¿Están ... en la mesa?"
(Zijn de borden op tafel?)
5.
Está en la cocina, junto a ....
(Het is in de keuken, naast de koekenpan.)

Oefening 3: Orden de tekst

Instructie: Nummeer de zinnen in de juiste volgorde en lees hardop voor.

Toon vertaling
10
... Voy a limpiar el mantel, está un poco sucio.
(Ik ga het tafelkleed schoonmaken, het is een beetje vuil.)
9
... Sí, los tengo.
(Ja, ik heb ze.)
1
1 ¡Preparemos la mesa antes de la llegada de María y Juan!
(Laten we de tafel dekken voordat María en Juan arriveren!)
6
... No, los platos están en la alacena.
(Nee, de borden staan in de kast.)
2
... Voy a cortar pan.
(Ik ga brood snijden.)
5
... ¿Están los platos en la mesa?"
(Zijn de borden op tafel?)
7
... Voy a llevar las copas y las servilletas a la mesa.
(Ik ga de glazen en de servetjes naar de tafel brengen.)
3
... ¿Dónde está el cuchillo?",
(Waar is het mes?)
8
... También necesitamos los tenedores y las cucharas.
(We hebben ook de vorken en de lepels nodig.)
4
... Está en la cocina, junto a la sartén.
(Het is in de keuken, naast de koekenpan.)
11
11 Perfecto. Ahora estamos preparados.
(Perfect. Nu zijn we voorbereid.)