Visitar (bezoeken) - Pretérito imperfecto, indicativo (Onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs) Delen Gekopieerd!

Visitar - Vervoeging van Bezoeken in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs (Pretérito imperfecto, indicativo).
Pretérito imperfecto, indicativo (Onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs)
Alle vervoegingen en tijden: Visitar (bezoeken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Lesprogramma: Spaanse les - Planes de vacaciones (Vakantieplannen)
Vervoeging van visitar in pretérito imperfecto
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) visitaba | ik bezocht |
(tú) visitabas | jij bezocht |
(él/ella) visitaba | hij/zij bezocht |
(nosotros/nosotras) visitábamos | wij bezochten |
(vosotros/vosotras) visitabais | jullie bezochten |
(ellos/ellas) visitaban | zij bezochten |
Voorbeeldzinnen
Spaans | Nederlands |
---|---|
Yo visitaba la granja para alimentar la vaca. | Ik bezocht de boerderij om de koe te voeden. |
Tú visitabas el campo al aire libre con el agricultor. | Je bezocht het platteland in de open lucht met de boer. |
Él visitaba la naturaleza junto al caballo y la cabra. | Hij bezocht de natuur samen met het paard en de geit. |
Nosotros visitábamos la granja para ver al cordero. | Wij bezochten de boerderij om het lam te zien. |
Vosotros visitabais el campo donde criaban al toro. | Jullie bezochten het platteland waar ze de stier fokten. |
Ellos visitaban la granja con la vaca y el cerdo. | Ze bezochten de boerderij met de koe en het varken. |
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
visitabais, visitabas, visitábamos, visitaba, visitaban
1.
Vosotros ... el campo donde criaban al toro.
(Jullie bezochten het platteland waar ze de stier fokten.)
2.
Él ... la naturaleza junto al caballo y la cabra.
(Hij bezocht de natuur samen met het paard en de geit.)
3.
Tú ... el campo al aire libre con el agricultor.
(Je bezocht het platteland in de open lucht met de boer.)
4.
Nosotros ... la granja para ver al cordero.
(Wij bezochten de boerderij om het lam te zien.)
5.
Yo ... la granja para alimentar la vaca.
(Ik bezocht de boerderij om de koe te voeden.)
6.
Ellos ... la granja con la vaca y el cerdo.
(Ze bezochten de boerderij met de koe en het varken.)