Venir (komen) - Pretérito imperfecto, indicativo (Onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs)

 Venir (komen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Venir - Vervoeging van Komen in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de onvoltooid verleden tijd, indicatieve wijze. (Pretérito imperfecto, indicativo).

Pretérito imperfecto, indicativo (Onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Venir (komen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - ¿De dónde eres? (Waar kom je vandaan?)

Vervoeging van komen in Pretérito imperfecto

Spaans Nederlands
(yo) venía ik kwam
(tú) venías jij kwam
(él/ella) venía hij/zij kwam
(nosotros/nosotras) veníamos wij kwamen
(vosotros/vosotras) veníais jullie kwamen
(ellos/ellas) venían zij kwamen

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Cuando era niño, venía a la escuela primaria andando. Toen ik een kind was, kwam ik lopend naar de basisschool.
Tú venías siempre temprano al aula para estudiar. Jij kwam altijd vroeg naar het lokaal om te studeren.
Él venía al colegio con mucha ilusión cada día. Hij kwam elke dag met veel enthousiasme naar school.
Nosotros veníamos a la escuela secundaria juntos cada mañana. Wij kwamen elke ochtend samen naar de middelbare school.
Vosotros veníais al aula para repasar la lección. Jullie kwamen naar het klaslokaal om de les te herhalen.
Ellos venían a la escuela con buenos recuerdos de la infancia. Ze kwamen naar school met goede herinneringen aan hun jeugd.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

venías, venía, venían, veníais, veníamos

1.
Él ... al colegio con mucha ilusión cada día.
(Hij kwam elke dag met veel enthousiasme naar school.)
2.
Cuando era niño, ... a la escuela primaria andando.
(Toen ik een kind was, kwam ik lopend naar de basisschool.)
3.
Nosotros ... a la escuela secundaria juntos cada mañana.
(Wij kwamen elke ochtend samen naar de middelbare school.)
4.
Vosotros ... al aula para repasar la lección.
(Jullie kwamen naar het klaslokaal om de les te herhalen.)
5.
Tú ... siempre temprano al aula para estudiar.
(Jij kwam altijd vroeg naar het lokaal om te studeren.)
6.
Ellos ... a la escuela con buenos recuerdos de la infancia.
(Ze kwamen naar school met goede herinneringen aan hun jeugd.)