Vender (verkopen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen Delen Gekopieerd!
Vervoeging van vender (verkopen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:
Niveau: A1
Module 3: Día a día (Dag tot dag)
Les 19: Precios y dinero (Prijzen en geld)
Basiswerkwoordsvormen
Infinitivo (Infinitief) | Gerundio (Deelwoord) | Participio (Deelwoord) |
---|---|---|
Vender (verkopen) | Vendiendo (aan het verkopen) | Vendido (verkocht) |
Vender (verkopen): Werkwoordvervoegingstabellen
Indicativo (Aantonende wijs) | Subjuntivo (Aanvoegende wijs) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
PresenteDelen Gekopieerd!
|
Pretérito perfectoDelen Gekopieerd!
|
Subjuntivo presenteDelen Gekopieerd!
|
Subjuntivo pretérito perfectoDelen Gekopieerd!
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pretérito imperfectoDelen Gekopieerd!
|
Pretérito pluscuamperfectoDelen Gekopieerd!
|
Subjuntivo pretérito imperfectoDelen Gekopieerd!
|
Subjuntivo pluscuamperfectoDelen Gekopieerd!
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pretérito indefinidoDelen Gekopieerd!
|
Pretérito anteriorDelen Gekopieerd!
|
Subjuntivo futuro simpleDelen Gekopieerd!
|
Subjuntivo futuro perfectoDelen Gekopieerd!
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Futuro simpleDelen Gekopieerd!
|
Futuro perfectoDelen Gekopieerd!
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Condicional simpleDelen Gekopieerd!
|
Condicional perfectoDelen Gekopieerd!
|
Tegenwoordige en toekomstige tijden: A1
Oefening: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.
1.
Verkopen jullie schoenen in de uitverkoop?
¿vosotros vendéis zapatos en rebajas?
2.
Hij verkoopt de auto voor een goede prijs.
Él vende el coche por buen precio.
3.
Verkoop jij speelgoed op de markt?
¿tú vendes juguetes en el mercado?
4.
Wij verkopen tweedehands kleding.
Nosotros vendemos ropa usada.
5.
Ik verkoop goedkope appels in de winkel.
Yo vendo manzanas baratas en la tienda.
Basis verleden tijd (A2/B1)
Oefening: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.
1.
Jij verkocht het brood op woensdag.
Tú vendiste el pan el miércoles.
2.
Hij heeft zijn huis verkocht.
Él ha vendido su casa.
3.
Wij verkochten de appels in het weekend.
Nosotros vendimos las manzanas el fin de semana.
4.
Zij hebben de stad verkocht.
Han vendido la ciudad.
5.
Wij hebben de tomaten verkocht.
Hemos vendido los tomates.
Basis subjunctief oefeningen: B1
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.
vendiera/vendiese, venda, vendieran/vendiesen, vendáis, vendiéramos/vendiésemos
1.
Espero que ... el coche pronto.
(Ik hoop dat jullie de auto snel verkopen.)
2.
Es posible que ... su casa en españa.
(Het is mogelijk dat hij zijn huis in Spanje verkoopt.)
3.
Si ellos ... la casa, ¿dónde vivirían después?
(Als ze het huis zouden verkopen, waar zouden ze daarna wonen?)
4.
Si nosotras ... naranjas, ¿cuántas podríamos cosechar al día?
(Als wij sinaasappels zouden verkopen, hoeveel zouden we er per dag kunnen oogsten?)
5.
Si yo ... gazpacho, ¿cuántas tazas prepararían?
(Als ik gazpacho zou verkopen, hoeveel kopjes zouden ze dan bereiden?)
Gevorderde oefeningen: C1/C2
Oefening: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.
1.
waarom zou je al je boeken hebben verkocht?
¿por qué habrías vendido todos tus libros?
2.
Als hij het huis had verkocht, zou hij in Zwitserland wonen.
Si él hubiera/hubiese vendido la casa, viviría en suiza.
3.
Als we de gazpacho hadden verkocht, zouden we de verjaardag in Italië kunnen vieren.
Si hubiéramos/hubiésemos vendido el gazpacho, podríamos celebrar el cumpleaños en italia.
4.
Als je de auto had verkocht, zou je dagelijks kunnen vragen waarheen te gaan.
Si hubieras/hubieses vendido el coche, podrías preguntar a dónde ir a diario.
5.
Wanneer zou hij de auto hebben verkocht?
¿cuándo habría vendido el coche?