Traer (brengen) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Traer (brengen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Traer - Vervoeging van Brengen in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Traer (brengen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Electrodomésticos (Huishoudelijke apparaten)

Vervoeging van 'brengen' in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
(yo) traigo ik breng
(tú) traes jij brengt
(él/ella) trae hij/zij brengt
(nosotros/nosotras) traemos wij brengen
(vosotros/vosotras) traéis jullie brengen
(ellos/ellas) traen zij brengen

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo traigo el pan para la mesa. Ik breng het brood naar de tafel.
Tú traes la sartén para cocinar. Jij brengt de pan om te koken.
Él trae los platos sucios al lavaplatos. Hij brengt de vuile borden naar de afwasmachine.
Nosotros traemos las servilletas al comedor. Wij brengen de servetten naar de eetzaal.
Vosotros traéis la jarra con agua fría. Jullie brengen de kan met koud water.
Ellos traen las copas de vino a la mesa. Zij brengen de wijnglazen naar de tafel.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

traigo, trae, traes, traéis, traemos, traen

1.
Yo ... el pan para la mesa.
(Ik breng het brood naar de tafel.)
2.
Nosotros ... las servilletas al comedor.
(Wij brengen de servetten naar de eetzaal.)
3.
Vosotros ... la jarra con agua fría.
(Jullie brengen de kan met koud water.)
4.
Él ... los platos sucios al lavaplatos.
(Hij brengt de vuile borden naar de afwasmachine.)
5.
Tú ... la sartén para cocinar.
(Jij brengt de pan om te koken.)
6.
Ellos ... las copas de vino a la mesa.
(Zij brengen de wijnglazen naar de tafel.)