Traer (brengen) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Traer (brengen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Traer - Vervoeging van Brengen in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Traer (brengen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Electrodomésticos (Huishoudelijke apparaten)

Vervoeging van 'brengen' in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
yo traigo ik breng
tú traes jij brengt
él/ella trae hij brengt
nosotros/nosotras traemos wij brengen
vosotros/vosotras traéis jullie brengen
ellos/ellas traen zij brengen

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo traigo la comida para la fiesta. Ik breng het eten voor het feest.
Tú traes los regalos que compraste. Jij brengt de cadeaus die je hebt gekocht.
Ella trae el pastel para el cumpleaños. Zij brengt de taart voor de verjaardag.
Nosotros traemos los platos para comer. Wij brengen de borden om te eten.
Vosotros traéis bebidas a la reunión. Jullie brengen drankjes naar de vergadering.
Ellos traen sus mochilas a la escuela. Zij brengen hun rugzakken naar school.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

traigo, trae, traes, traéis, traemos, traen

1.
Yo ... la comida para la fiesta.
(Ik breng het eten voor het feest.)
2.
Nosotros ... los platos para comer.
(Wij brengen de borden om te eten.)
3.
Vosotros ... bebidas a la reunión.
(Jullie brengen drankjes naar de vergadering.)
4.
Ella ... el pastel para el cumpleaños.
(Zij brengt de taart voor de verjaardag.)
5.
Tú ... los regalos que compraste.
(Jij brengt de cadeaus die je hebt gekocht.)
6.
Ellos ... sus mochilas a la escuela.
(Zij brengen hun rugzakken naar school.)