Tender (ophangen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van tender (ophangen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Tender (ophangen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 5: En casa (Thuis)

Les 34: Electrodomésticos (Huishoudelijke apparaten)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Tender (ophangen) Tendiendo (aan het ophangen) Tendido (opgehangen)

Tender (ophangen): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
yo tiendo ik hang op
tú tiendes jij hangt op
él/ella tiende hij hangt op
nosotros/nosotras tendemos wij hangen op
vosotros/vosotras tendéis jullie hangen op
ellos/ellas tienden zij hangen op

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
yo he tendido ik heb opgehangen
tú has tendido jij hebt opgehangen
él/ella ha tendido hij/zij heeft opgehangen
nosotros/nosotras hemos tendido wij hebben opgehangen
vosotros/vosotras habéis tendido jullie hebben opgehangen
ellos/ellas han tendido zij hebben opgehangen

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
yo tienda ik hang op
tú tiendas jij hangt op
él/ella tienda hij hangt op
nosotros/nosotras tendamos wij hangen op
vosotros/vosotras tendáis jullie hangen op
ellos/ellas tiendan zij/hij ophangt

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
yo haya tendido ik heb opgehangen
tú hayas tendido jij hebt opgehangen
él/ella haya tendido hij/zij heeft opgehangen
nosotros/nosotras hayamos tendido wij hebben opgehangen
vosotros/vosotras hayáis tendido jullie hebben opgehangen
ellos/ellas hayan tendido zij hebben opgehangen

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
yo tendía ik hing op
tú tendías jij hing op
él/ella tendía hij hing op
nosotros/nosotras tendíamos wij hingen op
vosotros/vosotras tendíais jullie hingen op
ellos/ellas tendían zij hingen op

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
yo había tendido ik had opgehangen
tú habías tendido jij had opgehangen
él/ella había tendido hij had opgehangen
nosotros/nosotras habíamos tendido wij hadden opgehangen
vosotros/vosotras habíais tendido jullie hadden opgehangen
ellos/ellas habían tendido zij hadden opgehangen

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
yo tendiera/tendiese ik zou ophangen
tú tendieras/tendieses jij zou ophangen
él/ella tendiera/tendiese hij zou ophangen
nosotros/nosotras tendiéramos/tendiésemos wij zouden ophangen
vosotros/vosotras tendierais/tendieseis jullie zouden ophangen
ellos/ellas tendieran/tendiesen zij zouden ophangen

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
yo hubiera/hubiese tendido ik zou hebben opgehangen
tú hubieras/hubieses tendido jij zou hebben opgehangen
él/ella hubiera/hubiese tendido hij zou hebben opgehangen
nosotros/nosotras hubiéramos/hubiésemos tendido wij zouden hebben opgehangen
vosotros/vosotras hubierais/hubieseis tendido jullie zouden hebben opgehangen
ellos/ellas hubieran/hubiesen tendido zij zouden hebben opgehangen

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
yo pretérito indefinido ik hing op
tú tendí jij hing op
él/ella tendiste hij/zij hing op
nosotros/nosotras tendió wij hingen op
vosotros/vosotras tendimos jullie hingen op
ellos/ellas tendisteis zij hingen op

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
yo hube tendido ik had opgehangen
tú hubiste tendido jij had opgehangen
él/ella hubo tendido hij had opgehangen
nosotros/nosotras hubimos tendido wij hadden opgehangen
vosotros/vosotras hubisteis tendido jullie hadden opgehangen
ellos/ellas hubieron tendido zij hadden opgehangen

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
yo tendiere ik zal ophangen
tú tendieres jij/je zou ophangen
él/ella tendiere hij/zij zou ophangen
nosotros/nosotras tendiéremos wij zullen ophangen
vosotros/vosotras tendiereis jullie zullen ophangen
ellos/ellas tendieren zij zouden ophangen

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
yo hubiere tendido ik zou hebben opgehangen
tú hubieres tendido jij zou hebben opgehangen
él/ella hubiere tendido hij/zij zal hebben opgehangen
nosotros/nosotras hubiéremos tendido wij zouden hebben opgehangen
vosotros/vosotras hubiereis tendido jullie zullen hebben opgehangen
ellos/ellas hubieren tendido zij zouden hebben opgehangen

Futuro simple 

Spaans Nederlands
yo tenderé ik zal ophangen
tú tenderás jij zal ophangen
él/ella tenderá hij/zij zal ophangen
nosotros/nosotras tenderemos wij zullen ophangen
vosotros/vosotras tenderéis jullie zullen ophangen
ellos/ellas tenderán zij zullen ophangen

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
yo habré tendido ik zal hebben opgehangen
tú habrás tendido jij zult hebben opgehangen
él/ella habrá tendido hij/zij zal hebben opgehangen
nosotros/nosotras habremos tendido wij zullen hebben opgehangen
vosotros/vosotras habréis tendido jullie zullen hebben opgehangen
ellos/ellas habrán tendido zij zullen hebben opgehangen
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
Tiende! jij hangt op
Tienda! hij hang op
Tendamos! laten we ophangen
Tended! jullie hangen op
Tiendan! Zij moeten ophangen

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
No tienda! jij hangt niet op
No tiendas! hij hangt niet op
No tienda! jij hangt niet op
No tendamos! jullie hangen niet op
No tendáis! Zij hangen niet op

Condicional simple 

Spaans Nederlands
yo tendería ik zou ophangen
tú tenderías jij zou ophangen
él/ella tendería hij/zij zou ophangen
nosotros/nosotras tenderíamos wij zouden ophangen
vosotros/vosotras tenderíais jullie zouden ophangen
ellos/ellas tenderían zij zouden ophangen

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
yo habría tendido ik zou hebben opgehangen
tú habrías tendido jij zou hebben opgehangen
él/ella habría tendido hij/zij zou hebben opgehangen
nosotros/nosotras habríamos tendido wij zouden hebben opgehangen
vosotros/vosotras habríais tendido jullie zouden hebben opgehangen
ellos/ellas habrían tendido zij zouden hebben opgehangen

Tegenwoordige en toekomstige tijden: A1

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Hij zal het bed ophangen nadat hij is opgestaan.
Él tenderá la cama después de levantarse.
2. Zij zullen het tapijt in de woonkamer ophangen.
Ellos tenderán la alfombra en la sala.
3. Ik zal de was ophangen aan de lijn.
Yo tenderé la ropa en la cuerda.
4. Zij hangen de kleren op in de patio.
Ellos tienden la ropa en el patio.
5. ik hang het bed op.
Yo tiendo la cama.

Basis verleden tijd (A2/B1)

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Wij hingen de servetten op.
Nosotros tendíamos las servilletas.
2. Jullie hingen de servetten op de tafel op.
Vosotros tendíais las servilletas en la mesa.
3. Hij hing het tafelkleed op.
Él tendía el mantel.
4. Hij heeft de servetten op het meubel opgehangen.
Él ha tendido las servilletas en el mueble.
5. jullie hebben de gordijnen opgehangen aan het raam.
Vosotros habéis tendido las cortinas en la ventana.

Basis subjunctief oefeningen: B1

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

tiendas, tendiera/tendiese, tendieras/tendieses, tendiéramos/tendiésemos, tienda

1.
Si nosotros/nosotras ... las comidas, habría menos desperdicio.
(Als wij de maaltijden zouden serveren, zou er minder verspilling zijn.)
2.
Espero que tú ... la mesa.
(Ik hoop dat jij de was ophangt.)
3.
Si tú ... el mantel, podríamos poner los platos.
(Als je het tafelkleed zou uitslaan, zouden we de borden kunnen neerzetten.)
4.
Si él/ella ... la ropa, estaría seca para la tarde.
(Als hij/zij de was zou ophangen, zou het droog zijn voor de middag.)
5.
Es posible que yo ... la cama.
(Het is mogelijk dat ik de was ophang.)

Gevorderde oefeningen: C1/C2

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Hij zou de pan op het meubel hebben opgehangen.
Él habría tendido la sartén en el mueble.
2. Wij zouden de borden in de kast hebben opgehangen.
Nosotros habríamos tendido los platos en la alacena.
3. Jullie hadden de borden opgehangen.
Vosotros hubisteis tendido los cubiertos.
4. Jij zou de lepel in de keuken hebben opgehangen.
Tú habrías tendido la cuchara en la cocina.
5. Ik zou de glazen op de tafel hebben opgehangen.
Yo habría tendido los vasos en la mesa.