Robar (stelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van robar (stelen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Robar (stelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 1: Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!)

Les 8: ¿Un desastre de vacaciones? (Vakantieramp?)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Robar (stelen) Robando (steelend) Robado (Gestolen)

Robar (stelen): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) robo ik steel
(tú) robas jij steelt
(él/ella) roba hij/zij steelt
(nosotros/nosotras) robamos wij stelen
(vosotros/vosotras) robáis jullie stelen
(ellos/ellas) roban zij stelen

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he robado ik heb gestolen
(tú) has robado jij hebt gestolen
(él/ella) ha robado hij heeft gestolen/zij heeft gestolen
(nosotros/nosotras) hemos robado wij hebben gestolen
(vosotros/vosotras) habéis robado jullie hebben gestolen
(ellos/ellas) han robado zij hebben gestolen

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) robe ik steel
(tú) robes jij steel
(él/ella) robe hij zou stelen/zij zou stelen
(nosotros/nosotras) robemos wij stelen
(vosotros/vosotras) robéis jullie stelen
(ellos/ellas) roben zij stelen

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya robado ik heb gestolen
(tú) hayas robado jij hebt gestolen
(él/ella) haya robado hij/zij heeft gestolen
(nosotros/nosotras) hayamos robado wij hebben gestolen
(vosotros/vosotras) hayáis robado jullie hebben gestolen
(ellos/ellas) hayan robado zij hebben gestolen

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) robaba ik stal
(tú) robabas jij stal
(él/ella) robaba hij/zij stal
(nosotros/nosotras) robábamos wij stalen
(vosotros/vosotras) robabais jullie stalen
(ellos/ellas) robaban zij stalen

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había robado ik had gestolen
(tú) habías robado jij had gestolen
(él/ella) había robado hij/zij had gestolen
(nosotros/nosotras) habíamos robado wij hadden gestolen
(vosotros/vosotras) habíais robado jullie hadden gestolen
(ellos/ellas) habían robado zij hadden gestolen

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) robara/robase ik zou stelen
(tú) robaras/robases jij zou stelen
(él/ella) robara/robase hij stal
(nosotros/nosotras) robáramos/robásemos wij stalen
(vosotros/vosotras) robarais/robaseis jullie zouden stelen
(ellos/ellas) robaran/robasen zij zouden stelen/zij zouden stelen

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese robado ik had gestolen
(tú) hubieras/hubieses robado jij had gestolen
(él/ella) hubiera/hubiese robado hij/zij zou gestolen hebben
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos robado wij zouden gestolen hebben
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis robado jullie hadden gestolen
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen robado zij hadden gestolen

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) robé ik stalen
(tú) robaste jij stal
(él/ella) robó hij/zij stal
(nosotros/nosotras) robamos wij stalen
(vosotros/vosotras) robasteis jullie stalen
(ellos/ellas) robaron zij stalen

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube robado ik had gestolen
(tú) hubiste robado jij had gestolen
(él/ella) hubo robado hij had gestolen / zij had gestolen
(nosotros/nosotras) hubimos robado wij hadden gestolen
(vosotros/vosotras) hubisteis robado jullie hadden gestolen
(ellos/ellas) hubieron robado zij hadden gestolen

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) robare ik stal
(tú) robares jij zult stelen
(él/ella) robare hij zou stelen/zij zou stelen
(nosotros/nosotras) robáremos wij zullen stelen
(vosotros/vosotras) robareis jullie stelen
(ellos/ellas) robaren zij zullen stelen

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere robado ik zou gestolen hebben
(tú) hubieres robado jij zou gestolen hebben
(él/ella) hubiere robado hij/zij zou gestolen hebben
(nosotros/nosotras) hubiéremos robado wij zullen gestolen hebben
(vosotros/vosotras) hubiereis robado jullie zullen hebben gestolen
(ellos/ellas) hubieren robado zij zouden gestolen hebben

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) robaré ik zal stelen
(tú) robarás jij zult stelen
(él/ella) robará hij/zij zal stelen
(nosotros/nosotras) robaremos wij zullen stelen
(vosotros/vosotras) robaréis jullie zullen stelen
(ellos/ellas) robarán zij zullen stelen

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré robado ik zal gestolen hebben
(tú) habrás robado jij zult gestolen hebben
(él/ella) habrá robado hij/zij zal gestolen hebben
(nosotros/nosotras) habremos robado wij zullen hebben gestolen
(vosotros/vosotras) habréis robado jullie zullen gestolen hebben
(ellos/ellas) habrán robado zij zullen gestolen hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
Robe! Steel!
¡Roba! Hij/zij steelt
¡Robe! steel!
¡Robemos! laten we stelen
¡Robad! zij stelen

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
¡no robes! steel niet!
¡no robe! hij/zij moet niet stelen
¡no robemos! laten we niet stelen
¡no robéis! jullie moeten niet stelen
¡no roben! jullie moeten niet stelen

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) robaría ik zou stelen
(tú) robarías jij zou stelen
(él/ella) robaría hij/zij zou stelen
(nosotros/nosotras) robaríamos wij zouden stelen
(vosotros/vosotras) robaríais jullie zouden stelen
(ellos/ellas) robarían zij zouden stelen

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría robado ik zou gestolen hebben
(tú) habrías robado jij zou hebben gestolen
(él/ella) habría robado hij/zij zou gestolen hebben
(nosotros/nosotras) habríamos robado wij zouden hebben gestolen
(vosotros/vosotras) habríais robado jullie zouden gestolen hebben
(ellos/ellas) habrían robado zij zouden gestolen hebben

Tegenwoordige en toekomstige tijden: A1

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Zij zal een handdoek stelen van het hostel.
Ella robará una toalla del hostal.
2. Hij steelt het rijbewijs van de toerist.
Él roba el carné de conducir del turista.
3. Jij zult de sleutel van de receptie stelen.
Tú robarás la llave desde la recepción.
4. Wij zullen de bagage stelen als het niet aankomt.
Nosotros robaremos el equipaje si no llega.
5. Jullie stelen het paspoort van de incheckbalie.
Vosotros robáis el pasaporte del mostrador de facturación.

Basis verleden tijd (A2/B1)

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Hij/zij heeft de handdoek in de eenpersoonskamer gestolen.
Él/ella ha robado la toalla en la habitación individual.
2. Zij hebben het rijbewijs op de luchthaven gestolen.
Ellos han robado el carné de conducir en el aeropuerto.
3. Wij stalen handdoeken van het hotel.
Nosotros robábamos toallas del hotel.
4. Jij stal de bagage op het vliegveld.
Tú robabas el equipaje en el aeropuerto.
5. Hij stal de tas in de wachtruimte.
Él robó el bolso en la sala de espera.

Basis subjunctief oefeningen: B1

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

robéis, robarais, robe, robaras/robases

1.
Ojalá que vosotros no ... en el aeropuerto.
(Hopelijk dat jullie niet stelen op het vliegveld.)
2.
Dudo que él ... la toalla del hotel.
(Ik twijfel eraan dat hij de handdoek van het hotel steelt.)
3.
Espero que yo no ... nada de la recepción.
(Ik hoop dat ik niets van de receptie steel.)
4.
Si vosotros .../robáseis el equipaje, habría problemas en el aeropuerto.
(Als jullie de bagage zouden stelen, zouden er problemen zijn op de luchthaven.)
5.
Si tú ... las llaves, no podrías hacer el check in.
(Als je de sleutels zou stelen, zou je niet kunnen inchecken.)

Gevorderde oefeningen: C1/C2

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Toen hij had ingecheckt, had hij het rijbewijs gestolen.
Cuando hizo el check in, hubo robado el carné de conducir.
2. Toen jij naar de tweepersoonskamer kwam, had jij de koffer gestolen.
Cuando llegaste a la habitación doble, hubiste robado la maleta.
3. Toen ik bij de receptie aankwam, had ik de sleutel al gestolen.
Cuando llegué a la recepción, ya hube robado la llave.
4. Ik hoop dat jij de oplossing van het probleem hebt gestolen.
Espero que hayas robado la salida del problema.
5. Zij zouden het paspoort hebben gestolen.
Ellos habrían robado el pasaporte.