Planchar (strijken) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs) Delen Gekopieerd!

Planchar - Vervoeging van strijken in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd (Presente, indicativo).
Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)
Alle vervoegingen en tijden: Planchar (strijken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Lesprogramma: Spaanse les - En la tienda de ropa (In de kledingwinkel)
Vervoeging van strijken in de tegenwoordige tijd
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) plancho | ik strijk |
(tú) planchas | jij strijkt |
(él/ella) plancha | hij/zij strijkt |
(nosotros/nosotras) planchamos | wij strijken |
(vosotros/vosotras) plancháis | jullie strijken |
(ellos/ellas) planchan | zij strijken |
Voorbeeldzinnen
Spaans | Nederlands |
---|---|
Yo plancho la camisa para la tienda de ropa. | Ik strijk het overhemd voor de kledingwinkel. |
¿Tú planchas el vestido antes de llevarlo? | Jij strijkt de jurk voordat je hem draagt |
Él plancha el jersey porque está arrugado. | Hij strijkt de trui omdat hij kreukelig is. |
Nosotros planchamos las faldas en casa. | Wij strijken de rokken thuis. |
Vosotros plancháis las camisas para la compra. | Jullie strijken de overhemden voor de winkel. |
Ellos planchan los pantalones para devolverlos. | Zij strijken de broeken om ze terug te geven. |
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
planchan, planchas, plancha, planchamos, plancho, plancháis
1.
Yo ... la camisa para la tienda de ropa.
(Ik strijk het overhemd voor de kledingwinkel.)
2.
Nosotros ... las faldas en casa.
(Wij strijken de rokken thuis.)
3.
Él ... el jersey porque está arrugado.
(Hij strijkt de trui omdat hij kreukelig is.)
4.
¿Tú ... el vestido antes de llevarlo?
(Strijk jij de jurk voordat je hem draagt?)
5.
Vosotros ... las camisas para la compra.
(Jullie strijken de overhemden voor de winkel.)
6.
Ellos ... los pantalones para devolverlos.
(Zij strijken de broeken om ze terug te geven.)