Necesitar (nodig hebben) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Necesitar (nodig hebben) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Necesitar - Vervoeging van nodig hebben in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, Aantonende wijs (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Necesitar (nodig hebben) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Hacer la compra (Boodschappen doen)

Vervoeging van nodig hebben in de Tegenwoordige Tijd

Spaans Nederlands
yo necesito ik heb nodig
tú necesitas jij hebt nodig
él/ella necesita hij heeft nodig
nosotros/nosotras necesitamos wij hebben nodig
vosotros/vosotras necesitáis jullie hebben nodig
ellos/ellas necesitan zij hebben nodig

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo necesito confirmar la reserva del vuelo. Ik heb nodig om de vluchtreservering te bevestigen.
Tú necesitas abrocharte el cinturón de seguridad. Jij hebt nodig om je veiligheidsgordel vast te maken.
Él necesita facturar el equipaje en el mostrador. Hij heeft het nodig om de bagage aan de balie in te checken.
Nosotros necesitamos llenar la maleta con ropa interior. Wij hebben nodig om de koffer met ondergoed te vullen.
Vosotros necesitáis buscar vuestra habitación doble en el hostal. Jullie hebben nodig om jullie tweepersoonskamer in het hostel te zoeken.
Ellos necesitan comprar un billete para la excursión guiada. Zij hebben een kaartje nodig voor de begeleide excursie.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

necesito, necesitas, necesita, necesitamos, necesitáis, necesitan

1.
Vosotros ... buscar vuestra habitación doble en el hostal.
(Jullie hebben nodig om jullie tweepersoonskamer in het hostel te zoeken.)
2.
Yo ... confirmar la reserva del vuelo.
(Ik heb nodig om de vluchtreservering te bevestigen.)
3.
Nosotros ... llenar la maleta con ropa interior.
(Wij hebben nodig om de koffer met ondergoed te vullen.)
4.
Tú ... abrocharte el cinturón de seguridad.
(Jij hebt nodig om je veiligheidsgordel vast te maken.)
5.
Él ... facturar el equipaje en el mostrador.
(Hij heeft het nodig om de bagage aan de balie in te checken.)
6.
Ellos ... comprar un billete para la excursión guiada.
(Zij hebben een kaartje nodig voor de begeleide excursie.)