Morir (sterven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van morir (sterven) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Morir (sterven) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 2: El buen pasado (De goeie oude tijd)

Les 11: Infancia y recuerdos (Jeugd en herinneringen)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Morir (sterven) Muriendo (stervend) Muerto (gestorven)

Morir (sterven): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
yo muero ik sterf
tú mueres jij sterft
él/ella muere hij/zij sterft
nosotros/nosotras morimos wij sterven
vosotros/vosotras morís jullie sterven
ellos/ellas mueren zij sterven

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
yo he muerto ik ben gestorven
tú has muerto jij bent gestorven
él/ella ha muerto hij/zij is gestorven
nosotros/nosotras hemos muerto wij zijn gestorven
vosotros/vosotras habéis muerto jullie zijn gestorven
ellos/ellas han muerto zij zijn gestorven

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
yo muera ik sterf
tú mueras jij sterft
él/ella muera hij/zij sterft
nosotros/nosotras muramos wij sterven
vosotros/vosotras muráis jullie sterven
ellos/ellas mueran zij sterven

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
yo haya muerto ik ben gestorven
tú hayas muerto jij hebt gestorven
él/ella haya muerto hij/zij zou zijn gestorven
nosotros/nosotras hayamos muerto wij zouden zijn gestorven
vosotros/vosotras hayáis muerto jullie sterven
ellos/ellas hayan muerto zij hebben gestorven

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
yo moría ik stierf
tú morías jij stierf
él/ella moría hij/zij stierf
nosotros/nosotras moríamos wij stierven
vosotros/vosotras moríais jullie stierven
ellos/ellas morían zij stierven

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
yo había muerto ik was gestorven
tú habías muerto jij had gestorven
él/ella había muerto hij/zij was gestorven
nosotros/nosotras habíamos muerto wij waren gestorven
vosotros/vosotras habíais muerto jullie waren gestorven
ellos/ellas habían muerto zij waren gestorven

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
yo muriese/muriera ik zou sterven
tú murieses/murieras jij stierf
él/ella muriese/muriera hij zou sterven
nosotros/nosotras muriésemos/muriéramos wij zouden sterven
vosotros/vosotras muriéseis/murierais jullie zouden sterven
ellos/ellas muriesen/murieran zij stierven

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
yo hubiera/hubiese muerto ik zou gestorven zijn
tú hubieras/hubieses muerto jij zou gestorven zijn
él/ella hubiera/hubiese muerto hij/zij zou gestorven zijn
nosotros/nosotras hubiéramos/hubiésemos muerto wij zouden gestorven zijn
vosotros/vosotras hubierais/hubieseis muerto jullie zouden gestorven zijn
ellos/ellas hubieran/hubiesen muerto zij zouden gestorven zijn

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
yo morí ik stierf
tú moriste jij stierf
él/ella murió hij/zij stierf
nosotros/nosotras morimos wij stierven
vosotros/vosotras moristeis jullie stierven
ellos/ellas murieron zij stierven

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
yo hube muerto ik had gestorven
tú hubiste muerto jij had gestorven
él/ella hubo muerto hij/zij had gestorven
nosotros/nosotras hubimos muerto wij waren gestorven
vosotros/vosotras hubisteis muerto jullie waren gestorven
ellos/ellas hubieron muerto zij hadden gestorven

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
yo muriere ik zal sterven
tú murieses jij zou sterven
él/ella muriere hij/zij stiere
nosotros/nosotras muriéremos wij zullen sterven
vosotros/vosotras muriereis jullie zulen sterven
ellos/ellas muriesen zij zouden sterven

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
yo hubiere muerto ik zou gestorven zijn
tú hubieres muerto jij zou gestorven zijn
él/ella hubiere muerto hij/zij zal gestorven zijn
nosotros/nosotras hubiéremos muerto wij zouden gestorven zijn
vosotros/vosotras hubiereis muerto jullie zullen gestorven zijn
ellos/ellas hubieren muerto zij zouden gestorven zijn

Futuro simple 

Spaans Nederlands
yo moriré ik zal sterven
tú morirás jij zult sterven
él/ella morirá hij/zij zal sterven
nosotros/nosotras moriremos wij zullen sterven
vosotros/vosotras moriréis jullie zullen sterven
ellos/ellas morirán zij zullen sterven

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
yo habré muerto ik zal gestorven zijn
tú habrás muerto jij zult gestorven zijn
él/ella habrá muerto hij/zij zal gestorven zijn
nosotros/nosotras habremos muerto wij zullen gestorven zijn
vosotros/vosotras habréis muerto jullie zullen gestorven zijn
ellos/ellas habrán muerto zij zullen gestorven zijn
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
Muérame! Sterf!
Muérete! Sterf!
Muérase! Sterf!
Murámonos! laten we sterven
Moríos! Jullie sterven!

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
No mueras! jij sterf niet
No muera! Hij/zij sterft niet!
No muramos! Laten we niet sterven!
No muráis! jullie sterven niet!
No mueran! Jullie sterven niet!

Condicional simple 

Spaans Nederlands
yo moriría ik zou sterven
tú morirías jij zou sterven
él/ella moriría hij/zij zou sterven
nosotros/nosotras moriríamos wij zouden sterven
vosotros/vosotras moriríais jullie zouden sterven
ellos/ellas morirían zij zouden sterven

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
yo hubiera/hubiese muerto ik zou gestorven zijn
tú hubieras/hubieses muerto jij zou gestorven zijn
él/ella hubiera/hubiese muerto hij/zij zou zijn gestorven
nosotros/nosotras hubiéramos/hubiésemos muerto wij zouden gestorven zijn
vosotros/vosotras hubierais/hubieseis muerto jullie zouden gestorven zijn
ellos/ellas hubieran/hubiesen muerto zij zouden zijn gestorven

Tegenwoordige en toekomstige tijden: A1

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Ik zal sterven van het lachen als het schaap dat weer doet.
Yo moriré de risa si la oveja vuelve a hacer eso.
2. Jullie sterven van de slaap na een lange reis te hebben gemaakt.
Vosotras morís de sueño después de hacer un viaje largo.
3. Zij zullen sterven van verveling op de heuvel zonder hun uitrusting.
Ellos morirán de aburrimiento en la colina sin su equipo.
4. Jij zult sterven van schaamte als je de sleutel weer verliest.
Tú morirás de vergüenza si pierdes la llave otra vez.
5. Wij sterven van de honger als wij klaar zijn met lopen door de woestijn.
Nosotros morimos de hambre cuando terminamos de caminar por el desierto.

Basis verleden tijd (A2/B1)

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Hij stierf van verdriet toen hij zijn identiteitskaart verloor.
Él murió de tristeza al perder su carné de identidad.
2. Ik ben van het lachen gestorven in het bos.
He muerto de risa en el bosque.
3. Jullie zijn gestorven van schaamte omdat jullie verdwaald waren in het hostel.
Vosotras habéis muerto de vergüenza al perderse en el hostal.
4. Jij bent gestorven van vermoeidheid na het beklimmen van de berg.
Has muerto de cansancio después de subir la montaña.
5. Zij is gestorven van verbazing toen ze de waterval ontdekte.
Ella ha muerto de asombro al descubrir la cascada.

Basis subjunctief oefeningen: B1

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

muramos, murieses/murieras, muráis, muera, muriesen/murieran

1.
Es crucial que vosotros no ... en el desierto sin agua.
(Het is cruciaal dat jullie niet sterven in de woestijn zonder water.)
2.
Es posible que nosotros ... si no alimentamos al caballo.
(Het is mogelijk dat wij sterven als wij het paard niet voeden.)
3.
Es importante que él no ... al subir la montaña sin las gafas de sol.
(Het is belangrijk dat hij niet sterft als hij de berg beklimt zonder zonnebril.)
4.
Si ellos ..., no habría nadie para salvar la montaña.
(Als zij zouden sterven, zou er niemand zijn om de berg te redden.)
5.
Si tú ..., no podríamos participar en la excursión.
(Als jij zou sterven, zouden we niet kunnen deelnemen aan de excursie.)

Gevorderde oefeningen: C1/C2

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Jullie zouden gestorven zijn als jullie niet goed hadden gegeten op het veld.
Vosotros hubierais/hubieseis muerto si no os hubierais alimentado bien en el campo.
2. Ik hoop dat de kip is gestorven voordat ik het heb gekookt.
Espero que haya muerto el pollo antes de cocinarlo.
3. Jij zou gestorven zijn als je de wandeling niet op tijd had beëindigd.
Tú hubieras/hubieses muerto si no hubieras terminado la caminata a tiempo.
4. Hij/zij zou gestorven zijn als hij/zij niet had geademd voordat hij/zij vluchtte.
Él/ella hubiera/hubiese muerto si no hubiera respirado antes de huir.
5. Toen zij gestorven waren, hoorde de receptionist over het probleem.
Cuando ellos hubieron muerto, el recepcionista se enteró del problema.