Mirar (kijken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van mirar (kijken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Mirar (kijken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 4: Describir objetos y personas. (Objecten en mensen beschrijven)

Les 27: Todo tipo de formas (Vormen en figuren)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Mirar (Kijken) Mirando (kijkend) Mirado (Gekeken)

Mirar (Kijken): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) miro ik kijk
(tú) miras jij kijkt
(él/ella) mira hij/zij kijkt
(nosotros/nosotras) miramos wij kijken
(vosotros/vosotras) miráis jullie kijken
(ellos/ellas) miran zij kijken

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he mirado ik heb gekeken
(tú) has mirado jij hebt gekeken
(él/ella) ha mirado hij/zij heeft gekeken
(nosotros/nosotras) hemos mirado wij hebben gekeken
(vosotros/vosotras) habéis mirado jullie hebben gekeken
(ellos/ellas) han mirado zij hebben gekeken

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) mire ik kijk
(tú) mires jij kijkt
(él/ella) mire hij/zij kijk
(nosotros/nosotras) miremos wij kijken
(vosotros/vosotras) miréis jullie kijken
(ellos/ellas) miren zij kijken

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) subjuntivo_preterito_perfecto ik heb gekeken
(tú) haya mirado jij hebt gekeken
(él/ella) hayas mirado hij/zij heb gekeken
(nosotros/nosotras) haya mirado wij hebben gekeken
(vosotros/vosotras) hayamos mirado jullie hebben gekeken
(ellos/ellas) hayáis mirado zij hebben gekeken

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) miraba ik keek
(tú) mirabas jij keek
(él/ella) miraba hij/zij keek
(nosotros/nosotras) mirábamos wij keken
(vosotros/vosotras) mirabais jullie keken
(ellos/ellas) miraban zij keken

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había mirado ik had gekeken
(tú) habías mirado jij had gekeken
(él/ella) había mirado hij/zij had gekeken
(nosotros/nosotras) habíamos mirado wij hadden gekeken
(vosotros/vosotras) habíais mirado jullie hadden gekeken
(ellos/ellas) habían mirado zij hadden gekeken

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) mirara/mirase ik keek
(tú) miraras/mirases jij zou kijken
(él/ella) mirara/mirase hij/zij keek
(nosotros/nosotras) miráramos/mirásemos wij keken
(vosotros/vosotras) mirarais/miraseis jullie zouden kijken
(ellos/ellas) miraran/mirasen zij keken

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese mirado ik zou gekeken hebben
(tú) hubieras/hubieses mirado jij had gekeken
(él/ella) hubiera/hubiese mirado hij/zij had gekeken
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos mirado wij hadden gekeken
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis mirado jullie hadden gekeken
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen mirado zij hadden gekeken

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) miré ik keek
(tú) miraste jij keek
(él/ella) miró hij/zij keek
(nosotros/nosotras) miramos wij keken
(vosotros/vosotras) mirasteis jullie keken
(ellos/ellas) miraron zij keken

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube mirado ik had gekeken
(tú) hubiste mirado jij had gekeken
(él/ella) hubo mirado hij/zij had gekeken
(nosotros/nosotras) hubimos mirado wij hadden gekeken
(vosotros/vosotras) hubisteis mirado jullie hadden gekeken
(ellos/ellas) hubieron mirado zij hadden gekeken

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) mirare ik zal kijken
(tú) mirares jij zou kijken
(él/ella) mirare hij/zij zal kijken
(nosotros/nosotras) miráremos wij zullen kijken
(vosotros/vosotras) mirareis jullie zullen kijken
(ellos/ellas) miraren zij zullen kijken

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere mirado ik zou gekeken hebben
(tú) hubieres mirado jij zou gekeken hebben
(él/ella) hubiere mirado hij zou hebben gekeken
(nosotros/nosotras) hubiéremos mirado wij zullen gekeken hebben
(vosotros/vosotras) hubiereis mirado jullie zullen gekeken hebben
(ellos/ellas) hubieren mirado zij zouden gekeken hebben

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) miraré ik zal kijken
(tú) mirarás jij zult kijken
(él/ella) mirará hij/zij zal kijken
(nosotros/nosotras) miraremos wij zullen kijken
(vosotros/vosotras) miraréis jullie zullen kijken
(ellos/ellas) mirarán zij zullen kijken

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré mirado ik zal gekeken hebben
(tú) habrás mirado jij zult gekeken hebben
(él/ella) habrá mirado hij/zij zal gekeken hebben
(nosotros/nosotras) habremos mirado wij zullen gekeken hebben
(vosotros/vosotras) habréis mirado jullie zullen gekeken hebben
(ellos/ellas) habrán mirado zij zullen gekeken hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
¡Mira! jij kijkt
¡Mire! hij moet kijken
¡Miremos! laten wij kijken
¡Mirad! jullie kijken
¡Miren! zij kijken

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
N/A jij kijkt
¡No mires! hij kijkt niet
¡No mire! Kijk niet!
¡No miremos! jullie kijken niet
¡No miréis! zij kijken niet

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) miraría ik zou kijken
(tú) mirarías jij zou kijken
(él/ella) miraría hij/zij zou kijken
(nosotros/nosotras) miraríamos wij zouden kijken
(vosotros/vosotras) miraríais jullie zouden kijken
(ellos/ellas) mirarían zij zouden kijken

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría mirado ik zou gekeken hebben
(tú) habrías mirado jij zou hebben gekeken
(él/ella) habría mirado hij/zij zou gekeken hebben
(nosotros/nosotras) habríamos mirado wij zouden gekeken hebben
(vosotros/vosotras) habríais mirado jullie zouden gekeken hebben
(ellos/ellas) habrían mirado zij zouden gekeken hebben

Tegenwoordige en toekomstige tijden: A1

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Zij kijken naar de zonsopgang.
Ellos miran el amanecer.
2. jullie zullen kijken naar de cadeaus
Vosotros miraréis los regalos.
3. Je kijkt naar een serie.
Tú miras una serie.
4. Ik kijk naar de film.
Yo miro la película.
5. Jullie kijken naar de zonsondergang.
Vosotros miráis el atardecer.

Basis verleden tijd (A2/B1)

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. jij hebt naar de koekjes gekeken.
Tú has mirado las galletas.
2. Jij keek naar de leraar.
Tú miraste al profesor.
3. jullie keken naar het eten.
Vosotros mirabais la comida.
4. Jullie keken naar de tapas.
Vosotros mirasteis las tapas.
5. Wij keken naar de stad.
Nosotros miramos la ciudad.

Basis subjunctief oefeningen: B1

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

miremos, mires, miren, mire

1.
Él ... la ciudad.
(Hij kijken de stad.)
2.
Yo ... la tarta.
(Ik kijk de taart aan)
3.
Ellos ... la hora.
(Zij kijken de tijd)
4.
Tú ... los regalos.
(Jij kijkt naar de cadeaus.)
5.
Nosotros ... el país.
(Wij kijken het land.)

Gevorderde oefeningen: C1/C2

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Wij hadden naar de kalender gekeken.
Nosotros hubimos mirado el calendario.
2. Jullie hadden gekeken naar de cadeaus.
Vosotros hubisteis mirado los regalos.
3. Ik hoop dat jullie alle opties hebben bekeken.
Espero que vosotros hayáis mirado todas las opciones.
4. jullie zouden hebben gekeken wanneer hij viert
Vosotros hubierais/hubieseis mirado cuándo celebra.
5. jij zou hebben gekeken waarom het niet werkt.
Hubieras/hubieses mirado por qué no trabaja.