Jugar (spelen) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Jugar (spelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Jugar - Vervoeging van Spelen in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Jugar (spelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Deportes y ejercicio (Sport en beweging)

Vervoeging van spelen in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
(yo) juego ik speel
(tú) juegas jij speelt
(él/ella) juega hij/zij speelt
(nosotros/nosotras) jugamos wij spelen
(vosotros/vosotras) jugáis jullie spelen
(ellos/ellas) juegan zij spelen

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo juego al fútbol todos los sábados. Ik voetbal elke zaterdag.
Tú juegas al tenis con tus amigos. Je speelt tennis met je vrienden.
Él juega baloncesto en el gimnasio. Hij speelt basketbal in de sportschool.
Nosotros jugamos al atletismo en la escuela. Wij spelen atletiek op school.
Vosotros jugáis al boxeo los fines de semana. Jullie boksen in het weekend.
Ellos juegan al fútbol en el parque. Zij spelen voetbal in het park.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

juegan, juega, jugáis, juego, juegas, jugamos

1.
Vosotros ... al boxeo los fines de semana.
(Jullie boksen in het weekend.)
2.
Ellos ... al fútbol en el parque.
(Zij spelen voetbal in het park.)
3.
Nosotros ... al atletismo en la escuela.
(Wij spelen atletiek op school.)
4.
Él ... baloncesto en el gimnasio.
(Hij speelt basketbal in de sportschool.)
5.
Yo ... al fútbol todos los sábados.
(Ik voetbal elke zaterdag.)
6.
Tú ... al tenis con tus amigos.
(Je speelt tennis met je vrienden.)