Ir (gaan) - Pretérito indefinido, indicativo (Onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs) Delen Gekopieerd!

Ir - Vervoeging van Gaan in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de verleden tijd, aantonende wijs (Pretérito indefinido, indicativo).
Pretérito indefinido, indicativo (Onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs)
Alle vervoegingen en tijden: Ir (gaan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Lesprogramma: Spaanse les - Estaciones, meses y partes del año. (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)
Vervoeging van ir in Pretérito Indefinido
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) fui | ik ging |
(tú) fuiste | jij ging |
(él/ella) fue | hij/zij ging |
(nosotros/nosotras) fuimos | wij gingen |
(vosotros/vosotras) fuisteis | jullie gingen |
(ellos/ellas) fueron | zij gingen |
Voorbeeldzinnen
Spaans | Nederlands |
---|---|
Yo fui al lago para hacer senderismo. | Ik ging naar het meer om te wandelen. |
Tú fuiste a la montaña con tus botas. | Jij ging met je laarzen naar de berg. |
Él fue al bosque cerca del río. | Hij ging naar het bos vlakbij de rivier. |
Nosotros fuimos de excursión a la cascada. | Wij gingen op excursie naar de waterval. |
Vosotros fuisteis por la ruta de la costa. | Jullie gingen over de kustroute. |
Ellos fueron a subir el pico y disfrutar la vista. | Ze gingen de berg beklimmen en van het uitzicht genieten. |
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
fuisteis, fuiste, fue, fui, fuimos, fueron
1.
Yo ... al lago para hacer senderismo.
(Ik ging naar het meer om te wandelen.)
2.
Tú ... a la montaña con tus botas.
(Jij ging met je laarzen naar de berg.)
3.
Ellos ... a subir el pico y disfrutar la vista.
(Ze gingen de berg beklimmen en van het uitzicht genieten.)
4.
Nosotros ... de excursión a la cascada.
(Wij gingen op excursie naar de waterval.)
5.
Vosotros ... por la ruta de la costa.
(Jullie gingen over de kustroute.)
6.
Él ... al bosque cerca del río.
(Hij ging naar het bos vlakbij de rivier.)