Ir (gaan) - Pretérito indefinido, indicativo (Onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs) Delen Gekopieerd!

Ir - Vervoeging van Gaan in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de verleden tijd, aantonende wijs (Pretérito indefinido, indicativo).
Pretérito indefinido, indicativo (Onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs)
Alle vervoegingen en tijden: Ir (gaan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Lesprogramma: Spaanse les - Estaciones, meses y partes del año. (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)
Vervoeging van ir in Pretérito Indefinido
Spaans | Nederlands |
---|---|
yo fui | ik ging |
tú fuiste | jij ging |
él/ella fue | hij ging |
nosotros/nosotras fuimos | wij gingen |
vosotros/vosotras fuisteis | jullie gingen |
ellos/ellas fueron | zij gingen |
Voorbeeldzinnen
Spaans | Nederlands |
---|---|
Fui por el bosque ayer. | Ik ging gisteren door het bos. |
Fuiste al río con amigos. | Je ging naar de rivier met vrienden. |
Fue a la montaña el domingo. | Hij ging zondag naar de berg. |
Fuimos a hacer senderismo juntos. | We gingen samen wandelen. |
Fuisteis al lago en verano. | Jullie gingen in de zomer naar het meer. |
Fueron a ver la cascada enorme. | Ze gingen naar de enorme waterval kijken. |
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
fuisteis, fuiste, fue, fui, fuimos, fueron
1.
por el bosque ayer.
(Ik ging gisteren door het bos.)
2.
al río con amigos.
(Je ging naar de rivier met vrienden.)
3.
a ver la cascada enorme.
(Ze gingen naar de enorme waterval kijken.)
4.
a hacer senderismo juntos.
(We gingen samen wandelen.)
5.
al lago en verano.
(Jullie gingen in de zomer naar het meer.)
6.
a la montaña el domingo.
(Hij ging zondag naar de berg.)