Ir (gaan) - Pretérito indefinido, indicativo (Onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs)

 Ir (gaan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ir - Vervoeging van Gaan in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de verleden tijd, aantonende wijs (Pretérito indefinido, indicativo).

Pretérito indefinido, indicativo (Onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Ir (gaan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Estaciones, meses y partes del año. (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)

Vervoeging van ir in Pretérito Indefinido

Spaans Nederlands
yo fui ik ging
tú fuiste jij ging
él/ella fue hij ging
nosotros/nosotras fuimos wij gingen
vosotros/vosotras fuisteis jullie gingen
ellos/ellas fueron zij gingen

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Fui por el bosque ayer. Ik ging gisteren door het bos.
Fuiste al río con amigos. Je ging naar de rivier met vrienden.
Fue a la montaña el domingo. Hij ging zondag naar de berg.
Fuimos a hacer senderismo juntos. We gingen samen wandelen.
Fuisteis al lago en verano. Jullie gingen in de zomer naar het meer.
Fueron a ver la cascada enorme. Ze gingen naar de enorme waterval kijken.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

fuisteis, fuiste, fue, fui, fuimos, fueron

1.
por el bosque ayer.
(Ik ging gisteren door het bos.)
2.
al río con amigos.
(Je ging naar de rivier met vrienden.)
3.
a ver la cascada enorme.
(Ze gingen naar de enorme waterval kijken.)
4.
a hacer senderismo juntos.
(We gingen samen wandelen.)
5.
al lago en verano.
(Jullie gingen in de zomer naar het meer.)
6.
a la montaña el domingo.
(Hij ging zondag naar de berg.)