Ir (gaan) - Pretérito imperfecto, indicativo (Onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs)

 Ir (gaan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Ir - Vervoeging van Gaan in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de onvoltooid verleden tijd, aangegeven wijze (Pretérito imperfecto, indicativo).

Pretérito imperfecto, indicativo (Onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Ir (gaan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Estaciones, meses y partes del año. (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)

Vervoeging van ir in Pretérito imperfecto

Spaans Nederlands
yo iba ik ging
tú ibas jij ging
él/ella iba hij ging
nosotros/nosotras íbamos wij gingen
vosotros/vosotras ibais jullie gingen
ellos/ellas iban zij gingen

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo iba al parque en primavera. Ik ging naar het park in de lente.
Tú ibas a la playa en verano. Jij ging in de zomer naar het strand.
Él iba a la montaña en otoño. Hij ging naar de bergen in de herfst.
Nosotros íbamos a esquiar en invierno. Wij gingen skiën in de winter.
Vosotros ibais al festival en junio. Jullie gingen in juni naar het festival.
Ellos iban de viaje en julio. Zij gingen op reis in juli.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

iban, ibais, iba, ibas, íbamos

1.
Él ... a la montaña en otoño.
(Hij ging naar de bergen in de herfst.)
2.
Tú ... a la playa en verano.
(Jij ging in de zomer naar het strand.)
3.
Ellos ... de viaje en julio.
(Zij gingen op reis in juli.)
4.
Yo ... al parque en primavera.
(Ik ging naar het park in de lente.)
5.
Vosotros ... al festival en junio.
(Jullie gingen in juni naar het festival.)
6.
Nosotros ... a esquiar en invierno.
(Wij gingen skiën in de winter.)