Ir (gaan) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs) Delen Gekopieerd!

Ir - Vervoeging van Gaan in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd (Presente, indicativo).
Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)
Alle vervoegingen en tijden: Ir (gaan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Lesprogramma: Spaanse les - Estaciones, meses y partes del año. (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)
Vervoeging van gaan in de tegenwoordige tijd
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) voy | ik ga |
(tú) vas | jij gaat |
(él/ella) va | hij/zij gaat |
(nosotros/nosotras) vamos | wij gaan |
(vosotros/vosotras) vais | jullie gaan |
(ellos/ellas) van | zij gaan |
Voorbeeldzinnen
Spaans | Nederlands |
---|---|
Yo voy a la primavera en marzo. | Ik ga in maart naar de lente. |
Tú vas al parque en el verano. | Jij gaat naar het park in de zomer. |
Él va en enero cuando hace frío. | Hij gaat in januari als het koud is. |
Nosotros vamos en octubre al otoño. | wij gaan in oktober naar de herfst |
Vosotros vais a la escuela en junio. | Jullie gaan in juni naar school. |
Ellos van en diciembre cuando hay nieve. | Zij gaan in december wanneer er sneeuw is. |
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
vamos, vas, van, voy, vais, va
1.
Él ... en enero cuando hace frío.
(Hij gaat in januari als het koud is.)
2.
Vosotros ... a la escuela en junio.
(Jullie gaan in juni naar school.)
3.
Nosotros ... en octubre al otoño.
(Wij gaan in oktober naar de herfst)
4.
Ellos ... en diciembre cuando hay nieve.
(Zij gaan in december wanneer er sneeuw is.)
5.
Tú ... al parque en el verano.
(Jij gaat naar het park in de zomer.)
6.
Yo ... a la primavera en marzo.
(Ik ga in maart naar de lente.)