Hacer ejercicio (oefeningen doen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van hacer ejercicio (oefeningen doen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Hacer ejercicio (oefeningen doen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 6: La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp)

Les 40: Deportes y ejercicio (Sport en beweging)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Hacer ejercicio (Oefeningen doen) Haciendo ejercicio (oefenen) Hecho ejercicio (Genoefend)

Hacer ejercicio (Oefeningen doen): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
yo hago ejercicio ik doe oefeningen
tú haces ejercicio jij doet oefeningen
él/ella hace ejercicio hij doet oefeningen
nosotros/nosotras hacemos ejercicio wij doen oefeningen
vosotros/vosotras hacéis ejercicio jullie doen oefeningen
ellos/ellas hacen ejercicio zij doen oefeningen

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
yo he hecho ejercicio ik heb oefeningen gedaan
tú has hecho ejercicio jij hebt oefeningen gedaan
él/ella ha hecho ejercicio hij heeft oefeningen gedaan
nosotros/nosotras hemos hecho ejercicio wij hebben oefeningen gedaan
vosotros/vosotras habéis hecho ejercicio jullie hebben oefeningen gedaan
ellos/ellas han hecho ejercicio zij hebben oefeningen gedaan

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
yo haga ejercicio ik doe oefeningen
tú hagas ejercicio jij oefeningen doet
él/ella haga ejercicio hij oefeningen doet
nosotros/nosotras hagamos ejercicio wij doen oefeningen
vosotros/vosotras hagáis ejercicio jullie doen oefeningen
ellos/ellas hagan ejercicio zij doen oefeningen

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
yo haya hecho ejercicio ik oefeningen gedaan heb
tú hayas hecho ejercicio jij oefeningen hebt gedaan
él/ella haya hecho ejercicio hij oefeningen heeft gedaan
nosotros/nosotras hayamos hecho ejercicio wij zouden oefeningen hebben gedaan
vosotros/vosotras hayáis hecho ejercicio jullie geoefend hebben
ellos/ellas hayan hecho ejercicio zij hebben oefeningen gedaan

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
yo hacía ejercicio ik deed oefeningen
tú hacías ejercicio jij deed oefeningen
él/ella hacía ejercicio hij deed oefeningen
nosotros/nosotras hacíamos ejercicio wij deden oefeningen
vosotros/vosotras hacíais ejercicio jullie deden oefeningen
ellos/ellas hacían ejercicio zij deden oefeningen

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
yo había hecho ejercicio ik had oefeningen gedaan
tú habías hecho ejercicio jij had oefeningen gedaan
él/ella había hecho ejercicio hij had oefeningen gedaan
nosotros/nosotras habíamos hecho ejercicio wij hadden oefeningen gedaan
vosotros/vosotras habíais hecho ejercicio jullie hadden oefeningen gedaan
ellos/ellas habían hecho ejercicio zij hadden oefeningen gedaan

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
yo hiciera/hiciese ik zou oefeningen doen
tú hicieras/hicieses jij zou oefeningen doen
él/ella hiciera/hiciese hij oefeningen deed
nosotros/nosotras hiciéramos/hiciésemos wij zouden oefeningen doen
vosotros/vosotras hicierais/hicieseis jullie deden oefeningen
ellos/ellas hicieran/hiciesen zij deden oefeningen

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
yo subjuntivo_pluscuamperfecto ik had oefeningen gedaan
tú hubiera/hubiese hecho ejercicio jij had oefeningen gedaan
él/ella hubieras/hubieses hecho ejercicio hij zou oefeningen hebben gedaan
nosotros/nosotras hubiera/hubiese hecho ejercicio wij zouden oefeningen hebben gedaan
vosotros/vosotras hubiéramos/hubiésemos hecho ejercicio jullie zouden oefeningen hebben gedaan
ellos/ellas hubierais/hubieseis hecho ejercicio zij zouden oefeningen hebben gedaan

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
yo hice ejercicio ik deed oefeningen
tú hiciste ejercicio jij deed oefeningen
él/ella hizo ejercicio hij deed oefeningen
nosotros/nosotras hicimos ejercicio wij deden oefeningen
vosotros/vosotras hicisteis ejercicio jullie deden oefeningen
ellos/ellas hicieron ejercicio zij deden oefeningen

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
yo hube hecho ejercicio ik had oefeningen gedaan
tú hubiste hecho ejercicio jij had oefeningen gedaan
él/ella hubo hecho ejercicio hij had oefeningen gedaan
nosotros/nosotras hubimos hecho ejercicio wij hadden oefeningen gedaan
vosotros/vosotras hubisteis hecho ejercicio jullie hadden oefeningen gedaan
ellos/ellas hubieron hecho ejercicio zij hadden oefeningen gedaan

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
yo hiciere ejercicio ik zou oefeningen doen
tú hicieres ejercicio jij zou oefeningen doen
él/ella hiciere ejercicio hij oefeningen zou doen
nosotros/nosotras hiciéremos ejercicio wij zouden oefeningen doen
vosotros/vosotras hiciereis ejercicio jullie zouden oefeningen doen
ellos/ellas hicieren ejercicio zij zouden oefeningen doen

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
yo hubiere hecho ejercicio ik zou oefeningen gedaan hebben
tú hubieres hecho ejercicio jij zou oefeningen hebben gedaan
él/ella hubiere hecho ejercicio hij zou oefeningen hebben gedaan
nosotros/nosotras hubiéremos hecho ejercicio wij zouden oefeningen hebben gedaan
vosotros/vosotras hubiereis hecho ejercicio jullie zullen oefeningen hebben gedaan
ellos/ellas hubieren hecho ejercicio zij zullen oefeningen gedaan hebben

Futuro simple 

Spaans Nederlands
yo haré ejercicio ik zal oefeningen doen
tú harás ejercicio jij zult oefeningen doen
él/ella hará ejercicio hij zal oefeningen doen
nosotros/nosotras haremos ejercicio wij zullen oefeningen doen
vosotros/vosotras haréis ejercicio jullie zullen oefeningen doen
ellos/ellas harán ejercicio zij zullen oefeningen doen

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
yo habré hecho ejercicio ik zal oefeningen hebben gedaan
tú habrás hecho ejercicio jij zult oefeningen hebben gedaan
él/ella habrá hecho ejercicio hij zal oefeningen gedaan hebben
nosotros/nosotras habremos hecho ejercicio wij zullen oefeningen hebben gedaan
vosotros/vosotras habréis hecho ejercicio jullie zullen oefeningen hebben gedaan
ellos/ellas habrán hecho ejercicio zij zullen oefeningen hebben gedaan
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
jij doet oefeningen
¡Haz ejercicio! hij doet oefeningen
¡Haga ejercicio! Wij doen oefeningen
¡Hagamos ejercicio! Jullie laten we oefeningen doen
¡Haced ejercicio! zij doen oefeningen

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
No haga ejercicio! jij doet geen oefeningen
No hagas ejercicio! Hij moet geen oefeningen doen!
No haga ejercicio! jij doet geen oefeningen
No hagamos ejercicio! jullie doen geen oefeningen
No hagáis ejercicio! Jullie doen geen oefeningen!

Condicional simple 

Spaans Nederlands
yo haría ejercicio ik zou oefeningen doen
tú harías ejercicio jij zou oefeningen doen
él/ella haría ejercicio hij zou oefeningen doen
nosotros/nosotras haríamos ejercicio wij zouden oefeningen doen
vosotros/vosotras haríais ejercicio jullie zouden oefeningen doen
ellos/ellas harían ejercicio zij zouden oefeningen doen

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
yo habría hecho ejercicio ik zou oefeningen hebben gedaan
tú habrías hecho ejercicio jij zou oefeningen gedaan hebben
él/ella habría hecho ejercicio hij zou oefeningen hebben gedaan
nosotros/nosotras habríamos hecho ejercicio wij zouden oefeningen gedaan hebben
vosotros/vosotras habríais hecho ejercicio jullie zouden oefeningen hebben gedaan
ellos/ellas habrían hecho ejercicio zij zouden oefeningen hebben gedaan

Tegenwoordige en toekomstige tijden: A1

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Jullie doen oefeningen in het weekend.
Vosotros hacéis ejercicio los fines de semana.
2. Wij doen oefeningen om gezond te blijven.
Nosotros hacemos ejercicio para mantenernos sanos.
3. Zij doen oefeningen in het park.
Ellos hacen ejercicio en el parque.
4. Hij doet oefeningen in de sportschool.
Él hace ejercicio en el gimnasio.
5. Zij zullen dit weekend oefeningen doen.
Ellos harán ejercicio este fin de semana.

Basis verleden tijd (A2/B1)

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Wij hebben oefeningen gedaan in het park.
Nosotros hemos hecho ejercicio en el parque.
2. Zij deed oefeningen in de ochtend.
Ella hacía ejercicio por la mañana.
3. Zij deed oefeningen in het park.
Ella hizo ejercicio en el parque.
4. Ik deed oefeningen in de ochtend.
Yo hice ejercicio en la mañana.
5. Ik deed elke dag oefeningen.
Yo hacía ejercicio todos los días.

Basis subjunctief oefeningen: B1

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

hicieras/hicieses, hiciéramos/hiciésemos, haga ejercicio, hicierais/hicieseis, hagan ejercicio

1.
Ella prefiere que él ... antes del desayuno.
(Zij geeft de voorkeur aan dat hij oefeningen doet voor het ontbijt.)
2.
Si vosotros ... ejercicio, estaríais más en forma.
(Als jullie zouden sporten, zouden jullie fitter zijn.)
3.
Si tú ... ejercicio, te sentirías mejor.
(Als je zou sporten, zou je je beter voelen.)
4.
Ellos desean que todos ... diariamente.
(Zij wensen dat iedereen dagelijks oefeningen doet.)
5.
Si nosotros ... ejercicio, nos veríamos mejor.
(Als wij zouden sporten, zouden we er beter uitzien.)

Gevorderde oefeningen: C1/C2

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Jullie zouden oefeningen hebben gedaan na de les.
Vosotros habríais hecho ejercicio después de clase.
2. Wij zouden oefeningen hebben gedaan in de gym.
Nosotros habríamos hecho ejercicio en el gimnasio.
3. Ik hoop dat hij oefeningen heeft gedaan voordat hij kwam.
Espero que él/ella haya hecho ejercicio antes de venir.
4. Ik hoop dat jullie oefeningen hebben gedaan in de sportschool.
Espero que vosotros/vosotras hayáis hecho ejercicio en el gimnasio.
5. Jij had oefeningen gedaan erg vroeg.
Tú hubiste hecho ejercicio muy temprano.