Hablar (spreken) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Hablar (spreken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Hablar - Vervoeging van spreken in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Hablar (spreken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Pasiones pendientes (Wachten op passies)

Vervoeging van spreken in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
(yo) hablo ik spreek
(tú) hablas jij spreekt
(él/ella) habla hij/zij spreekt
(nosotros/nosotras) hablamos wij spreken
(vosotros/vosotras) habláis jullie spreken
(ellos/ellas) hablan zij spreken

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Hablo con él, ¿Cómo estás? Ik spreek met hem, hoe gaat het?
Tú hablas muy bien, gracias. Jij spreekt heel goed, dank je.
Él habla con ella, adiós. Hij spreekt met haar, vaarwel.
Nosotros hablamos luego, encantado. Wij spreken later, aangenaam.
Vosotras habláis siempre, hasta luego. Jullie spreken altijd, tot later.
Ellos hablan ahora, nos vemos. Zij spreken nu, we zien elkaar.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

hablo, hablas, habla, hablamos, habláis, hablan

1.
Vosotras ... siempre, hasta luego.
(Jullie spreken altijd, tot later.)
2.
Él ... con ella, adiós.
(Hij spreekt met haar, vaarwel.)
3.
Tú ... muy bien, gracias.
(Jij spreekt heel goed, dank je.)
4.
Ellos ... ahora, nos vemos.
(Zij spreken nu, we zien elkaar.)
5.
... con él, ¿cómo estás?
(Ik praat met hem, hoe gaat het met je?)
6.
Nosotros ... luego, encantado.
(Wij spreken later, aangenaam.)