Hablar (spreken) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Hablar (spreken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Hablar - Vervoeging van spreken in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Hablar (spreken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Pasiones pendientes (Wachten op passies)

Vervoeging van spreken in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
(yo) hablo ik spreek
(tú) hablas jij spreekt
(él/ella) habla hij/zij spreekt
(nosotros/nosotras) hablamos wij spreken
(vosotros/vosotras) habláis jullie spreken
(ellos/ellas) hablan zij spreken

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo hablo para saludar a todos. Ik spreek om iedereen te begroeten.
¿Tú hablas cuando dices buenos días? Jij spreekt wanneer jij goedemorgen zegt
Ella habla con un tono amable. Hij/zij spreekt met een vriendelijke toon.
Nosotros hablamos antes de despedirnos. Wij spreken voordat wij afscheid nemen.
Vosotros habláis mucho en clase. Jullie spreken veel in de klas.
Ellos hablan rápido durante la charla. zij spreken snel tijdens het gesprek

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

hablo, hablas, habla, hablamos, habláis, hablan

1.
Vosotros ... mucho en clase.
(Jullie spreken veel in de klas.)
2.
Ella ... con un tono amable.
(Hij/zij spreekt met een vriendelijke toon.)
3.
¿Tú ... cuando dices buenos días?
(Spreek jij als je goedemorgen zegt?)
4.
Ellos ... rápido durante la charla.
(Zij spreken snel tijdens het gesprek)
5.
Yo ... para saludar a todos.
(Ik spreek om iedereen te begroeten.)
6.
Nosotros ... antes de despedirnos.
(Wij spreken voordat wij afscheid nemen.)