Empezar (beginnen) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Empezar (beginnen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Empezar - Vervoeging van beginnen in het Spaans: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, indicativo (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Empezar (beginnen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Fechas del calendario y días festivos. (Kalenderdata en feestdagen)

Vervoeging van beginnen in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
(yo) empiezo ik begin
(tú) empiezas jij begint
(él/ella) empieza hij/zij begint
(nosotros/nosotras) empezamos wij beginnen
(vosotros/vosotras) empezáis jullie beginnen
(ellos/ellas) empiezan zij beginnen

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo empiezo las vacaciones en diciembre. Ik begin de vakantie in december.
Tú empiezas el calendario en enero. Jij begint de kalender in januari.
Ella empieza la semana con una fiesta. Ze begint de week met een feest.
Nosotros empezamos la Navidad hoy. wij beginnen vandaag met kerst
Vosotros empezáis el día a las ocho. Jullie beginnen de dag om acht uur.
Ellos empiezan el año nuevo juntos. zij beginnen het nieuwe jaar samen

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

empieza, empiezas, empezáis, empezamos, empiezo, empiezan

1.
Yo ... las vacaciones en diciembre.
(Ik begin de vakantie in december.)
2.
Tú ... el calendario en enero.
(Jij begint de kalender in januari.)
3.
Ella ... la semana con una fiesta.
(Ze begint de week met een feest.)
4.
Ellos ... el año nuevo juntos.
(Zij beginnen het nieuwe jaar samen)
5.
Vosotros ... el día a las ocho.
(Jullie beginnen de dag om acht uur.)
6.
Nosotros ... la navidad hoy.
(Wij beginnen vandaag aan kerst.)