Empezar (beginnen) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Empezar (beginnen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Empezar - Vervoeging van beginnen in het Spaans: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, indicativo (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Empezar (beginnen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Fechas del calendario y días festivos. (Kalenderdata en feestdagen)

Vervoeging van beginnen in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
yo empiezo ik begin
tú empiezas jij begint
él/ella empieza hij begint
nosotros/nosotras empezamos wij beginnen
vosotros/vosotras empezáis jullie beginnen
ellos/ellas empiezan zij beginnen

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo empiezo a trabajar a las ocho. Ik begin te werken om acht uur.
Tú empiezas el curso la semana que viene. Jij begint de cursus volgende week.
Ella empieza a leer el libro hoy. Zij begint het boek vandaag te lezen.
Nosotros empezamos el proyecto juntos. Wij beginnen samen aan het project.
Vosotros empezáis a estudiar muy temprano. Jullie beginnen heel vroeg met studeren.
Ellos empiezan la reunión ahora. Zij beginnen de vergadering nu.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

empieza, empiezas, empezáis, empezamos, empiezo, empiezan

1.
Yo ... a trabajar a las ocho.
(Ik begin te werken om acht uur.)
2.
Tú ... el curso la semana que viene.
(Jij begint de cursus volgende week.)
3.
Ella ... a leer el libro hoy.
(Zij begint het boek vandaag te lezen.)
4.
Ellos ... la reunión ahora.
(Zij beginnen de vergadering nu.)
5.
Vosotros ... a estudiar muy temprano.
(Jullie beginnen heel vroeg met studeren.)
6.
Nosotros ... el proyecto juntos.
(Wij beginnen samen aan het project.)