Decir (zeggen) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Decir (zeggen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Decir - Vervoeging van zeggen in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Decir (zeggen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Decir tu nombre (Je naam zeggen)

Vervoeging van zeggen in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
(yo) digo ik zeg
(tú) dices jij zegt
(él/ella) dice hij/zij zegt
(nosotros/nosotras) decimos wij zeggen
(vosotros/vosotras) decís jullie zeggen
(ellos/ellas) dicen zij zeggen

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo digo la verdad. Ik zeg de waarheid.
¿Qué dices tú? jij zegt
Él dice que llegará tarde. Hij zegt dat hij laat zal aankomen.
Nosotros decimos lo mismo. Wij zeggen hetzelfde.
Vosotros decís muchas cosas. Jullie zeggen veel dingen.
Ellos dicen que van a venir. Ze zeggen dat ze zullen komen.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

dicen, dices, digo, decimos, decís, dice

1.
Yo ... la verdad.
(Ik zeg de waarheid.)
2.
¿Qué ... tú?
(Wat zeg jij?)
3.
Él ... que llegará tarde.
(Hij zegt dat hij laat zal aankomen.)
4.
Vosotros ... muchas cosas.
(Jullie zeggen veel dingen.)
5.
Nosotros ... lo mismo.
(Wij zeggen hetzelfde.)
6.
Ellos ... que van a venir.
(Ze zeggen dat ze zullen komen.)