Decir (zeggen) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs) Delen Gekopieerd!

Decir - Vervoeging van zeggen in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd (Presente, indicativo).
Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)
Alle vervoegingen en tijden: Decir (zeggen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Lesprogramma: Spaanse les - Decir tu nombre (Je naam zeggen)
Vervoeging van zeggen in de tegenwoordige tijd
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) digo | ik zeg |
(tú) dices | jij zegt |
(él/ella) dice | hij/zij zegt |
(nosotros/nosotras) decimos | wij zeggen |
(vosotros/vosotras) decís | jullie zeggen |
(ellos/ellas) dicen | zij zeggen |
Voorbeeldzinnen
Spaans | Nederlands |
---|---|
Yo digo mi edad en la fiesta. | Ik zeg mijn leeftijd op het feest. |
¿Tú dices cuántos años tienes? | jij zegt hoeveel jaar je hebt |
Ella dice cuándo es su cumpleaños. | zij zegt wanneer haar verjaardag is |
Nosotros decimos ¡feliz cumpleaños! | Wij zeggen gefeliciteerd met je verjaardag |
Vosotros decís quién prepara la tarta. | Jullie zeggen wie de taart klaarmaakt. |
Ellos dicen que la edad es importante. | zij zeggen dat leeftijd belangrijk is |
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
dicen, dices, digo, decimos, decís, dice
1.
Yo ... mi edad en la fiesta.
(Ik zeg mijn leeftijd op het feest.)
2.
¿Tú ... cuántos años tienes?
(Zeg jij hoe oud je bent?)
3.
Ella ... cuándo es su cumpleaños.
(Zij zegt wanneer haar verjaardag is)
4.
Vosotros ... quién prepara la tarta.
(Jullie zeggen wie de taart klaarmaakt.)
5.
Nosotros ... ¡feliz cumpleaños!
(Wij zeggen gefeliciteerd met je verjaardag)
6.
Ellos ... que la edad es importante.
(Zij zeggen dat leeftijd belangrijk is)