Convivir (samenwonen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen Delen Gekopieerd!
Vervoeging van convivir (samenwonen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:
Niveau: A1
Module 5: En casa (Thuis)
Les 31: Nuestra casa (Ons huis)
Basiswerkwoordsvormen
Infinitivo (Infinitief) | Gerundio (Deelwoord) | Participio (Deelwoord) |
---|---|---|
Convivir (samenwonen) | Conviviendo (samenwonend) | Convivido (samengewoond) |
Convivir (samenwonen): Werkwoordvervoegingstabellen
Indicativo (Aantonende wijs) | Subjuntivo (Aanvoegende wijs) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
PresenteDelen Gekopieerd!
|
Pretérito perfectoDelen Gekopieerd!
|
Subjuntivo presenteDelen Gekopieerd!
|
Subjuntivo pretérito perfectoDelen Gekopieerd!
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pretérito imperfectoDelen Gekopieerd!
|
Pretérito pluscuamperfectoDelen Gekopieerd!
|
Subjuntivo pretérito imperfectoDelen Gekopieerd!
|
Subjuntivo pluscuamperfectoDelen Gekopieerd!
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pretérito indefinidoDelen Gekopieerd!
|
Pretérito anteriorDelen Gekopieerd!
|
Subjuntivo futuro simpleDelen Gekopieerd!
|
Subjuntivo futuro perfectoDelen Gekopieerd!
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Futuro simpleDelen Gekopieerd!
|
Futuro perfectoDelen Gekopieerd!
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Condicional simpleDelen Gekopieerd!
|
Condicional perfectoDelen Gekopieerd!
|
Tegenwoordige en toekomstige tijden: A1
Oefening: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.
1.
Zij leven samen in een geel huis met hun kinderen.
Ellas conviven en una casa amarilla con sus hijos.
2.
Ik woon samen met mijn zus in een groot huis.
Yo convivo con mi hermana en una casa grande.
3.
Zij zullen in vrede samenleven met iedereen.
Ellos convivirán en paz con todos.
4.
Jullie zullen samenleven met de nieuwe buren.
Vosotros conviviréis con los nuevos vecinos.
5.
Wij leven gelukkig samen in onze geboortestad.
Nosotras convivimos felices en nuestra ciudad natal.
Basis verleden tijd (A2/B1)
Oefening: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.
1.
Zij woonden samen met hun ooms in Noorwegen.
Ellos convivían con sus tíos en noruega.
2.
Jullie woonden samen tijdens de Goede Week in Frankrijk.
Vosotros convivisteis en la semana santa en francia.
3.
Gisteren vierde ik Kerstmis met mijn grootouders.
Ayer conviví con mis abuelos en la navidad.
4.
Jij woonde samen met je neven en nichten tijdens de zomer.
Tú convivías con tus primos durante el verano.
5.
Ze hebben samengewoond in een geel huis.
Han convivido en una casa amarilla.
Basis subjunctief oefeningen: B1
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.
convivan, convivamos, convivieras/convivieses, conviviera/conviviese
1.
Es posible que él ... con sus hermanos, pero no lo dice.
(Het is mogelijk dat hij samenleefde met zijn broers, maar hij zegt het niet.)
2.
Quizás nosotros ... en el mismo barrio el próximo año.
(Misschien wonen we volgend jaar in dezelfde wijk.)
3.
Aunque tú ... con personas nerviosas, te sentirías tranquilo.
(Zelfs als je samen zou leven met nerveuze personen, zou je je rustig voelen.)
4.
Dudo que ellos ... fácilmente sin conocerse.
(Ik betwijfel of zij gemakkelijk samenleven zonder elkaar te kennen.)
5.
Si yo ... con mis tíos, ayudaría con las comidas familiares.
(Als ik samenleefde met mijn ooms en tantes, zou ik helpen met de familiediners.)
Gevorderde oefeningen: C1/C2
Oefening: Vertaal en maak zinnen
Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.
1.
Als ik meer tijd in Spanje had samengewoond, zou ik de taal beter begrijpen.
Si hubiera/hubiese convivido más tiempo en españa, entendería mejor el idioma.
2.
Als jullie met andere studenten samen hadden gewoond, zou het leuker zijn geweest.
Si hubierais/hubieseis convivido con otros estudiantes, habría sido más divertido.
3.
Voordat je vertrok, had je samengewoond met je neven.
Antes de irte, hubiste convivido con tus primos.
4.
Ik hoop dat ze op een genereuze manier hebben samengeleefd.
Espero que hayan convivido de manera generosa.
5.
We zouden in dezelfde rustige buurt hebben samengewoond.
Nosotros habríamos convivido en el mismo barrio tranquilo.