Cambiar (veranderen) - Pretérito imperfecto, indicativo (Onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs) Delen Gekopieerd!

Cambiar - Vervoeging van veranderen in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de verleden tijd, onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs (Pretérito imperfecto, indicativo).
Pretérito imperfecto, indicativo (Onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs)
Alle vervoegingen en tijden: Cambiar (veranderen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Lesprogramma: Spaanse les - Estaciones, meses y partes del año. (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)
Vervoeging van veranderen in Pretérito imperfecto
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) cambiaba | ik veranderde |
(tú) cambiabas | jij veranderde |
(él/ella) cambiaba | hij/zij veranderde |
(nosotros/nosotras) cambiábamos | wij veranderden |
(vosotros/vosotras) cambiabais | jullie veranderden |
(ellos/ellas) cambiaban | zij veranderden |
Voorbeeldzinnen
Spaans | Nederlands |
---|---|
Cuando acampaba, cambiaba la posición de la tienda. | Toen ik kampeerde, veranderde ik de positie van de tent. |
Tú cambiabas el mapa para mostrar el norte correcto. | Jij veranderde de kaart om het juiste noorden te tonen. |
Él cambiaba el saco de dormir por uno más cómodo. | Hij wisselde de slaapzak in voor een comfortabelere. |
Nosotros cambiábamos la ruta hacia el sur cada día. | Wij veranderden elke dag de route naar het zuiden. |
Vosotros cambiabais la dirección mirando las estrellas. | Jullie veranderden de richting door naar de sterren te kijken. |
Ellos cambiaban la tienda según el viento del este. | Ze veranderden de winkel volgens de oostenwind. |
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
cambiaba, cambiábamos, cambiaban, cambiabais, cambiabas
1.
Tú ... el mapa para mostrar el norte correcto.
(Jij veranderde de kaart om het juiste noorden te tonen.)
2.
Él ... el saco de dormir por uno más cómodo.
(Hij wisselde de slaapzak in voor een comfortabelere.)
3.
Nosotros ... la ruta hacia el sur cada día.
(Wij veranderden elke dag de route naar het zuiden.)
4.
Vosotros ... la dirección mirando las estrellas.
(Jullie veranderden de richting door naar de sterren te kijken.)
5.
Cuando acampaba, ... la posición de la tienda.
(Toen ik kampeerde, veranderde ik de positie van de tent.)
6.
Ellos ... la tienda según el viento del este.
(Ze veranderden de winkel volgens de oostenwind.)