Cambiar (veranderen) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Cambiar (veranderen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Cambiar - Vervoeging van veranderen in het Spaans: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, indicatief (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Cambiar (veranderen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Estaciones, meses y partes del año. (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)

Verbuiging van veranderen in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
(yo) cambio ik verander
(tú) cambias jij verandert
(él/ella) cambia hij/zij verandert
(nosotros/nosotras) cambiamos wij veranderen
(vosotros/vosotras) cambiáis jullie veranderen
(ellos/ellas) cambian zij veranderen

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo cambio la ropa según la estación. Ik verander de kleding volgens het seizoen.
Tú cambias en primavera el plan de viaje. jij verandert in de lente het reisplan
Él cambia la temperatura en verano. hij verandert de temperatuur in de zomer.
Nosotros cambiamos las flores en mayo. Wij veranderen de bloemen in mei.
Vosotros cambiáis la rutina en otoño. Jullie veranderen de routine in de herfst.
Ellos cambian el color en invierno. zij veranderen van kleur in de winter

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

cambian, cambiáis, cambio, cambias, cambiamos, cambia

1.
Tú ... en primavera el plan de viaje.
(Jij verandert in de lente het reisplan)
2.
Yo ... la ropa según la estación.
(Ik verander de kleding volgens het seizoen.)
3.
Nosotros ... las flores en mayo.
(Wij veranderen de bloemen in mei.)
4.
Él ... la temperatura en verano.
(Hij verandert de temperatuur in de zomer.)
5.
Ellos ... el color en invierno.
(Zij veranderen van kleur in de winter)
6.
Vosotros ... la rutina en otoño.
(Jullie veranderen de routine in de herfst.)