Cambiar (veranderen) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs) Delen Gekopieerd!

Cambiar - Vervoeging van veranderen in het Spaans: vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, indicatief (Presente, indicativo).
Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)
Alle vervoegingen en tijden: Cambiar (veranderen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Lesprogramma: Spaanse les - Estaciones, meses y partes del año. (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)
Verbuiging van veranderen in de tegenwoordige tijd
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) cambio | ik verander |
(tú) cambias | jij verandert |
(él/ella) cambia | hij/zij verandert |
(nosotros/nosotras) cambiamos | wij veranderen |
(vosotros/vosotras) cambiáis | jullie veranderen |
(ellos/ellas) cambian | zij veranderen |
Voorbeeldzinnen
Spaans | Nederlands |
---|---|
Yo cambio la ropa según la estación. | Ik verander de kleding volgens het seizoen. |
Tú cambias en primavera el plan de viaje. | jij verandert in de lente het reisplan |
Él cambia la temperatura en verano. | hij verandert de temperatuur in de zomer. |
Nosotros cambiamos las flores en mayo. | Wij veranderen de bloemen in mei. |
Vosotros cambiáis la rutina en otoño. | Jullie veranderen de routine in de herfst. |
Ellos cambian el color en invierno. | zij veranderen van kleur in de winter |
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
cambian, cambiáis, cambio, cambias, cambiamos, cambia
1.
Tú ... en primavera el plan de viaje.
(Jij verandert in de lente het reisplan)
2.
Yo ... la ropa según la estación.
(Ik verander de kleding volgens het seizoen.)
3.
Nosotros ... las flores en mayo.
(Wij veranderen de bloemen in mei.)
4.
Él ... la temperatura en verano.
(Hij verandert de temperatuur in de zomer.)
5.
Ellos ... el color en invierno.
(Zij veranderen van kleur in de winter)
6.
Vosotros ... la rutina en otoño.
(Jullie veranderen de routine in de herfst.)