Caber (passen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van caber (passen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Caber (passen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 5: Planes para el futuro (Toekomstplannen)

Les 34: Planes familiares (Gezinsplannen)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Caber (Passen) Cabiendo (passend) Cabido (gepaste)

Caber (Passen): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
yo quepo ik pas
tú cabes jij past
él/ella cabe hij/zij past
nosotros/nosotras cabemos wij passen
vosotros/vosotras cabéis jullie passen
ellos/ellas caben zij passen

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
yo he cabido ik heb gepast
tú has cabido jij hebt gepast
él/ella ha cabido hij/zij heeft gepast
nosotros/nosotras hemos cabido wij hebben gepast
vosotros/vosotras habéis cabido jullie hebben gepast
ellos/ellas han cabido zij hebben gepast

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
yo quepa ik pas
tú quepas jij past
él/ella quepa hij passen
nosotros/nosotras quepamos wij passen
vosotros/vosotras quepáis jullie passen
ellos/ellas quepan zij passen

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
yo subjuntivo_preterito_perfecto ik zou hebben gepast
tú haya cabido jij hebt gepast
él/ella hayas cabido hij/zij hebt gepast
nosotros/nosotras haya cabido wij zijn gepast
vosotros/vosotras hayamos cabido jullie zijn gepast
ellos/ellas hayáis cabido zij hebben gepast

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
yo cabía ik paste
tú cabías jij paste
él/ella cabía hij/zij paste
nosotros/nosotras cabíamos wij pasten
vosotros/vosotras cabíais jullie pasten
ellos/ellas cabían zij pasten

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
yo había cabido ik had gepast
tú habías cabido jij had gepast
él/ella había cabido hij/zij had gepast
nosotros/nosotras habíamos cabido wij hadden gepast
vosotros/vosotras habíais cabido jullie waren gepast
ellos/ellas habían cabido zij waren gepast

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
yo cupiera/cupiese ik zou passen
tú cupieras/cupieses jij paste
él/ella cupiera/cupiese hij/zij paste
nosotros/nosotras cupiéramos/cupiésemos wij zouden passen
vosotros/vosotras cupierais/cupieseis jullie zouden passen
ellos/ellas cupieran/cupiesen zij passen

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
yo hubiera/hubiese cabido ik zou gepast hebben
tú hubieras/hubieses cabido jij zou hebben gepast
él/ella hubiera/hubiese cabido hij/zij zou hebben gepast
nosotros/nosotras hubiéramos/hubiésemos cabido wij zouden gepast hebben
vosotros/vosotras hubierais/hubieseis cabido jullie zouden gepast hebben
ellos/ellas hubieran/hubiesen cabido zij zouden hebben gepast

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
yo cupe ik paste
tú cupiste jij paste
él/ella cupo hij/zij paste
nosotros/nosotras cupimos wij pasten
vosotros/vosotras cupisteis jullie pasten
ellos/ellas cupieron zij pasten

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
yo hube cabido ik had gepast
tú hubiste cabido jij had gepast
él/ella hubo cabido hij/zij had gepast
nosotros/nosotras hubimos cabido wij hadden gepast
vosotros/vosotras hubisteis cabido jullie hadden gepast
ellos/ellas hubieron cabido zij hadden gepast

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
yo cupiere ik zou passen
tú cupieres jij zou passen
él/ella cupiere hij zou passen
nosotros/nosotras cupiéremos wij zouden passen
vosotros/vosotras cupiereis jullie zouden passen
ellos/ellas cupieren zij passen

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
yo hubiere cabido ik zou gepast hebben
tú hubieres cabido jij zult gepast hebben
él/ella hubiere cabido hij/zij zou hebben gepast
nosotros/nosotras hubiéremos cabido wij zouden gepast hebben
vosotros/vosotras hubiereis cabido jullie zullen hebben gepast
ellos/ellas hubieren cabido zij zouden hebben gepast

Futuro simple 

Spaans Nederlands
yo cabré ik zal passen
tú cabrás jij zult passen
él/ella cabrá hij/zij zal passen
nosotros/nosotras cabremos wij zullen passen
vosotros/vosotras cabréis jullie zullen passen
ellos/ellas cabrán zij zullen passen

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
yo habré cabido ik zal gepast hebben
tú habrás cabido jij zult gepast hebben
él/ella habrá cabido hij/zij zal gepast hebben
nosotros/nosotras habremos cabido wij zullen gepast hebben
vosotros/vosotras habréis cabido jullie zullen hebben gepast
ellos/ellas habrán cabido zij zullen hebben gepast
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
jij pas
¡Cabe! Hij past.
¡Quepa! dat het past
¡Quepamos! laten wij passen
¡Cabed! jullie passen

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
jij past niet
¡No quepas! Hij past niet!
¡No quepa! wij/ons passen niet
¡No quepamos! jullie passen niet
¡No quepáis! zij passen niet

Condicional simple 

Spaans Nederlands
yo cabría ik zou passen
tú cabrías jij zou passen
él/ella cabría hij/zij zou passen
nosotros/nosotras cabríamos wij zouden passen
vosotros/vosotras cabríais jullie zouden passen
ellos/ellas cabrían zij zouden passen

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
yo habría cabido ik zou gepast hebben
tú habrías cabido jij zou gepast hebben
él/ella habría cabido hij/zij zou hebben gepast
nosotros/nosotras habríamos cabido wij zouden hebben gepast
vosotros/vosotras habríais cabido jullie zouden gepast hebben
ellos/ellas habrían cabido zij zouden gepast hebben

Tegenwoordige en toekomstige tijden: A1

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Jullie passen in de lift.
Vosotros cabéis en el ascensor.
2. Hij past in de grote koffer.
Él cabe en la maleta grande.
3. Wij passen in de compacte auto.
Nosotros cabemos en el coche compacto.
4. Ik pas in de vliegtuigstoel.
Yo quepo en el asiento del avión.
5. Zij passen in de tweepersoonskamer.
Ellos caben en la habitación doble.

Basis verleden tijd (A2/B1)

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Wij pasten in de zaal omdat wij op blote voeten liepen.
Nosotros cabíamos en el salón porque andamos descalzos.
2. Zij hebben in de volle bus gepast.
Han cabido en el autobús lleno.
3. ik paste niet op de foto van de fotograaf.
Yo no cupe en la foto del fotógrafo.
4. Jij paste in de hoek toen zij aankwamen.
Tú cupiste en la esquina cuando llegaron.
5. hij is gepast in de stoel zonder problemen.
Ha cabido en el asiento sin problemas.

Basis subjunctief oefeningen: B1

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

quepa, cupiera/cupiese, cupieras/cupieses, quepamos

1.
Si yo ... en la foto del grupo, me tomaría una con todos.
(Als ik op de groepsfoto zou passen, zou ik er een met iedereen nemen.)
2.
Si tú ... más en el horario, podríamos planificar más actividades.
(Als je meer in het rooster zou passen, zouden we meer activiteiten kunnen plannen.)
3.
Si él ... en el coche, podríamos invitarlo a venir con nosotros.
(Als hij in de auto zou passen, zouden we hem kunnen uitnodigen om met ons mee te gaan.)
4.
Es importante que yo ... en el coche.
(Het is belangrijk dat ik in de auto pas.)
5.
Es necesario que nosotros ... en la carpa de la selva.
(Het is nodig dat wij passen in de jungle tent.)

Gevorderde oefeningen: C1/C2

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Wij zouden in het vliegtuig hebben gepast als wij van tevoren hadden gereserveerd.
Nosotros habríamos cabido en el avión si hubiéramos reservado con anticipación.
2. Als zij in het vliegtuig gepast zouden hebben, zouden zij gisteren in Afrika zijn aangekomen.
Si ellos hubieran/hubiesen cabido en el avión, habrían llegado a África ayer.
3. Het is mogelijk dat wij hebben gepast in de excursie.
Es posible que hayamos cabido en la excursión.
4. Ik betwijfel of hij/zij in alle plannen heeft gepast.
Dudo que haya cabido en todos los planes.
5. Als ik in de auto had gepast, zouden we samen zijn vertrokken.
Si yo hubiera/hubiese cabido en el coche, habríamos salido juntos.