Besarse (elkaar kussen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van besarse (elkaar kussen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Besarse (elkaar kussen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: B1

Module 5: Vida adulta (Volwassen leven)

Les 34: Relaciones y rupturas (Relaties en breuken)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Besarse (elkaar kussen) Besándose (aan het kussen) Besado (gekust)

Besarse (elkaar kussen): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) me beso ik kus elkaar
(tú) te besas jij kust elkaar
(él/ella) se besa hij/zij kust elkaar
(nosotros/nosotras) nos besamos wij kussen elkaar
(vosotros/vosotras) os besáis jullie kussen elkaar
(ellos/ellas) se besan zij kussen elkaar

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me he besado ik heb elkaar gekust
(tú) te has besado jij hebt elkaar gekust
(él/ella) se ha besado hij/zij heeft elkaar gekust
(nosotros/nosotras) nos hemos besado wij hebben elkaar gekust
(vosotros/vosotras) os habéis besado jullie hebben elkaar gekust
(ellos/ellas) se han besado zij hebben elkaar gekust

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) me bese ik elkaar kus
(tú) te beses jij elkaar kust
(él/ella) se bese hij/zij elkaar kussen
(nosotros/nosotras) nos besemos wij elkaar kussen
(vosotros/vosotras) os beséis jullie elkaar kussen
(ellos/ellas) se besen zij kussen elkaar

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me haya besado ik ben elkaar gekust
(tú) te hayas besado jij hebt elkaar gekust
(él/ella) se haya besado hij/zij is elkaar gekust
(nosotros/nosotras) nos hayamos besado wij hebben elkaar gekust
(vosotros/vosotras) os hayáis besado jullie hebben elkaar gekust
(ellos/ellas) se hayan besado zij hebben elkaar gekust

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me besaba ik kuste elkaar
(tú) te besabas jij kuste elkaar
(él/ella) se besaba hij/zij kuste elkaar
(nosotros/nosotras) nos besábamos wij kusten elkaar
(vosotros/vosotras) os besabais jullie kusten elkaar
(ellos/ellas) se besaban zij kusten elkaar

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me había besado ik had elkaar gekust
(tú) te habías besado jij had elkaar gekust
(él/ella) se había besado hij/zij had elkaar gekust
(nosotros/nosotras) nos habíamos besado wij hadden elkaar gekust
(vosotros/vosotras) os habíais besado jullie hadden elkaar gekust
(ellos/ellas) se habían besado zij hadden elkaar gekust

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me besara/me besase ik zou elkaar kussen
(tú) te besaras/te besases jij zou elkaar kussen
(él/ella) se besara/se besase hij/zij elkaar kuste
(nosotros/nosotras) nos besáramos/nos besásemos wij elkaar kusten
(vosotros/vosotras) os besarais/os besaseis jullie zouden elkaar kussen
(ellos/ellas) se besaran/se besasen zij zouden elkaar kussen

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me hubiera/me hubiese besado Ik zou elkaar hebben gekust
(tú) te hubieras/te hubieses besado jij had elkaar gekust
(él/ella) se hubiera/se hubiese besado hij zou elkaar gekust hebben
(nosotros/nosotras) nos hubiéramos/nos hubiésemos besado wij hadden elkaar gekust
(vosotros/vosotras) os hubierais/os hubieseis besado jullie hadden elkaar gekust
(ellos/ellas) se hubieran/se hubiesen besado zij zouden elkaar gekust hebben

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) me besé ik kuste elkaar
(tú) te besaste jij hebt elkaar gekust
(él/ella) se besó hij/zij kuste elkaar
(nosotros/nosotras) nos besamos wij kusten elkaar
(vosotros/vosotras) os besasteis jullie kusten elkaar
(ellos/ellas) se besaron zij kusten elkaar

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) me hube besado ik had elkaar gekust
(tú) te hubiste besado jij had elkaar gekust
(él/ella) se hubo besado hij heeft elkaar gekust / zij heeft elkaar gekust
(nosotros/nosotras) nos hubimos besado wij hadden elkaar gekust
(vosotros/vosotras) os hubisteis besado jullie hadden elkaar gekust
(ellos/ellas) se hubieron besado zij hadden elkaar gekust

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) me besare ik zal elkaar kussen
(tú) te besares jij elkaar zou kussen
(él/ella) se besare hij/zij elkaar kussen
(nosotros/nosotras) nos besáremos wij zullen elkaar kussen
(vosotros/vosotras) os besareis jullie zullen elkaar kussen
(ellos/ellas) se besaren zij kussen elkaar

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me hubiere besado ik zou elkaar gekust hebben
(tú) te hubieres besado jij zou elkaar gekust hebben
(él/ella) se hubiere besado hij/zij zou elkaar hebben gekust
(nosotros/nosotras) nos hubiéremos besado wij zullen elkaar gekust hebben
(vosotros/vosotras) os hubiereis besado jullie zouden elkaar gekust hebben
(ellos/ellas) se hubieren besado zij zouden elkaar gekust hebben

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) me besaré ik zal elkaar kussen
(tú) te besarás jij zult elkaar kussen
(él/ella) se besará hij/zij zal elkaar kussen
(nosotros/nosotras) nos besaremos wij zullen elkaar kussen
(vosotros/vosotras) os besaréis jullie zullen elkaar kussen
(ellos/ellas) se besarán zij zullen elkaar kussen

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me habré besado ik zal elkaar gekust hebben
(tú) te habrás besado jij zult elkaar gekust hebben
(él/ella) se habrá besado hij/zij zal elkaar gekust hebben
(nosotros/nosotras) nos habremos besado wij zullen elkaar gekust hebben
(vosotros/vosotras) os habréis besado jullie zullen elkaar gekust hebben
(ellos/ellas) se habrán besado zij zullen elkaar gekust hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
no existe bestaat niet
Bésate! Kus elkaar!
Bése! elkaar kussen
Bésemonos! Laten we elkaar kussen!
Besaos! Elkaar kussen!

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
¡No te beses! kus elkaar niet
¡No se bese! Hij/zij moet elkaar niet kussen.
¡No nos besemos! Laten we elkaar niet kussen!
¡No os beséis! Niet elkaar kussen!
¡No se besen! Kus elkaar niet!

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) me besaría ik zou elkaar kussen
(tú) te besarías jij zou elkaar kussen
(él/ella) se besaría hij/zij zou elkaar kussen
(nosotros/nosotras) nos besaríamos wij zouden elkaar kussen
(vosotros/vosotras) os besaríais jullie zouden elkaar kussen
(ellos/ellas) se besarían zij zouden elkaar kussen

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me habría besado ik zou elkaar hebben gekust
(tú) te habrías besado jij zou elkaar gekust hebben
(él/ella) se habría besado hij/zij zou elkaar gekust hebben
(nosotros/nosotras) nos habríamos besado wij zouden elkaar hebben gekust
(vosotros/vosotras) os habríais besado jullie zouden elkaar hebben gekust
(ellos/ellas) se habrían besado zij zouden elkaar gekust hebben

Tegenwoordige en toekomstige tijden: A1

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Zij kussen elkaar op de wang om te groeten.
Ellos se besan en la mejilla para saludar.
2. Ik zal elkaar kussen wanneer ik ben hersteld van de verkoudheid.
Me besaré cuando me recupere del resfriado.
3. In geval van nood kus ik mezelf op de wang als teken van kalmte.
En caso de emergencia, me beso en la mejilla como señal de calma.
4. Jullie kussen elkaar op de wang elke keer dat jullie elkaar ontmoeten.
Os besáis en la mejilla cada vez que os encontráis.
5. Zij zullen elkaar kussen na de noodsituatie te hebben overwonnen.
Ellos se besarán al superar la emergencia.

Basis verleden tijd (A2/B1)

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Wij hebben elkaar gekust omdat we samen de crisis hebben overwonnen.
Nos hemos besado porque hemos superado la crisis juntos.
2. Jullie kusten elkaar altijd wanneer jullie elkaar in de kliniek ontmoetten.
Os besabais siempre que os encontrabais en la clínica.
3. Je kuste elkaar elke dag voordat je naar het werk ging.
Te besabas con tu pareja todos los días antes de ir al trabajo.
4. Wanneer ik verkouden was, bleef ik thuis en kuste ik met niemand.
Cuando me resfriaba, me quedaba en casa y no me besaba con nadie.
5. Jullie hebben elkaar gekust toen jullie het nieuws beseften.
Os habéis besado cuando os habéis dado cuenta de la noticia.

Basis subjunctief oefeningen: B1

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

se besaran/se besasen, os beséis, nos besáramos/nos besásemos, me bese, nos besemos

1.
Querían que ... al lograr la meta.
(Ze wilden dat we elkaar zouden kussen wanneer we de finish zouden halen.)
2.
Espero que ... el entrevistador si conseguimos la inversión.
(Ik hoop dat de interviewer mij zal kussen als we de investering binnenhalen.)
3.
Es probable que ... más si tenéis disponibilidad.
(Jullie kussen elkaar waarschijnlijk meer als jullie beschikbaarheid hebben.)
4.
Es importante que ... después de arreglar la situación.
(Het is belangrijk dat ze elkaar kussen nadat ze de situatie hebben opgelost.)
5.
Quieren que ... cuando la serie termine.
(Ze willen dat wij elkaar kussen wanneer de serie eindigt.)

Gevorderde oefeningen: C1/C2

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Hij zou elkaar met veel illusie hebben gekust.
Él se habría besado con mucha ilusión.
2. Ik geloof niet dat jullie elkaar hebben gekust zonder de schade van de werkloosheid te repareren.
No creo que os hayáis besado sin reparar el daño del paro.
3. Jij zou elkaar hebben gekust met je partner op de bruiloft.
Tú te habrías besado con tu pareja en la boda.
4. Als jullie elkaar zouden hebben gekust op het vrijgezellenfeest, hoe zouden jullie je nu voelen?
Si os hubierais/os hubieseis besado en la despedida de soltero, ¿cómo os sentiríais ahora?
5. Toen ik elkaar had gekust, realiseerde ik me dat ik verkouden was.
Cuando me hube besado, me di cuenta de que estaba resfriado.