10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Spaans A2.13: Laten we onze planeet redden! - herhalingsoefeningen

Deze oefeningen kunnen samen met de docent worden gedaan om de les te beginnen.

Terug naar les

Deze oefeningen herhalen de laatste 5 lessen en kunnen aan het begin van de les of als huiswerk worden gedaan ter voorbereiding van de les.

Oefening 1: Grammatica-herhalingsoefening (laatste 5 lessen)

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

comprado, Por qué, Lo interesante, visitamos, Lo malo

1. ... de los mosquitos es que no dejan de volar cerca de mí.

Lo malo de los mosquitos es que no dejan de volar cerca de mí.
(Het vervelende van muggen is dat ze niet ophouden dicht bij mij te vliegen.)

2. Comprar: El jazmín que hemos ... está en el balcón.

El jazmín que hemos comprado está en el balcón.
(Vertaling laden...)

3. ... es que los animales siempre huyen cuando hay peligro.

Lo interesante es que los animales siempre huyen cuando hay peligro.
(Vertaling laden...)

4. ¿... el pato no come hoy?

¿Por qué el pato no come hoy?
(Waarom eet de eend vandaag niet?)

5. Visitar: La floristería que ... siempre tiene precios muy buenos.

La floristería que visitamos siempre tiene precios muy buenos.
(De bloemist die we altijd bezoeken heeft altijd zeer goede prijzen.)

Oefening 2: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.

1. Vosotros alimentáis a los animales de la granja.
Jullie voeden de dieren op de boerderij.
2. Nosotros plantamos rosas en el parque.
Wij planten rozen in het park.
3. Tú huyes del cerdo.
Jij rent weg voor het varken.
4. Vosotros me habéis regalado una orquídea azul.
Jullie hebben mij een blauwe orchidee cadeau gedaan.
5. Admiramos el olivo viejo.
We bewonderen de oude olijfboom.

Oefening 3: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.

1. Jullie voeden de dieren op de boerderij.
Vosotros alimentáis a los animales de la granja.
2. Jij rent weg voor het varken.
Tú huyes del cerdo.
3. Ik adem diep in.
Yo respiro profundamente.
4. Jullie hebben mij een blauwe orchidee cadeau gedaan.
Vosotros me habéis regalado una orquídea azul.
5. Wij planten rozen in het park.
Nosotros plantamos rosas en el parque.