A1.43: Routebeschrijving vragen en geven - herhalingsoefeningen

Deze oefeningen kunnen samen met de docent worden gedaan om de les te beginnen.

Terug naar les

Deze oefeningen herhalen de laatste 5 lessen en kunnen aan het begin van de les of als huiswerk worden gedaan ter voorbereiding van de les.

Oefening 1: Grammatica-herhalingsoefening (laatste 5 lessen)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

hacia, han comido, a menudo, Nunca, cada

1.
No le gusta correr ... día.
(Hij houdt er niet van elke dag te rennen.)
2. Comer:
Ellas ... un postre después de la cena.
(Zij hebben na het avondeten een toetje gegeten.)
3.
... juego al fútbol los domingos - no tengo tiempo.
(Ik voetbal nooit op zondag - ik heb geen tijd.)
4.
Él va al gimnasio ..., porque le gusta mucho.
(Hij gaat vaak naar de sportschool, omdat hij het heel leuk vindt.)
5.
Vamos ... el norte mañana.
(We gaan morgen naar het noorden.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

La oficina


Het kantoor

2

Pronto


Klaar

3

Correr


Rennen

4

La peluquería


De kapper

5

El restaurante


Het restaurant

Oefening 3: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

hemos pedido, escuchamos, jugamos, he pedido, usa

1.
... el plato del menú en el restaurante.
(Ik heb het gerecht van het menu in het restaurant besteld.)
2.
Nosotros ... la canción del instrumento.
(Wij hebben naar het lied van het instrument geluisterd.)
3.
Él ... la biblioteca para estudiar.
(Hij gebruikt de bibliotheek om te studeren.)
4.
... una mesa en la cafetería para cenar.
(We hebben een tafel in het café gereserveerd om te dineren.)
5.
Nosotros ... al atletismo en la escuela.
(Wij hebben atletiek gespeeld op school.)

Oefening 4: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. ¿Sabes si la biblioteca está abierta los sábados por la mañana?
Weet je of de bibliotheek zaterdagochtend open is?
2. El camarero ha traído el menú que hemos pedido.
De ober heeft het menu gebracht dat we besteld hebben.
3. Ahora leo el libro que me regalaste el mes pasado.
Ik lees nu het boek dat je me vorige maand cadeau deed.
4. Ella coge el tren para ir a la escuela.
Zij neemt de trein om naar school te gaan.
5. A veces hago gimnasia para mantenerme en forma.
Soms doe ik gymnastiek om in vorm te blijven.