10K+ studenten - 4.8/5

Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Spaans A1.38: Dagelijkse diensten - herhalingsoefeningen

Deze oefeningen kunnen samen met de docent worden gedaan om de les te beginnen.

Terug naar les

Deze oefeningen herhalen de laatste 5 lessen en kunnen aan het begin van de les of als huiswerk worden gedaan ter voorbereiding van de les.

Oefening 1: Grammatica-herhalingsoefening (laatste 5 lessen)

Instructie: Kies het juiste woord, lees de zin hardop voor en vertaal.

Toon antwoorden Toon vertaling

doy, Hay unas, hago, también, están regando

1. Regar: Mis abuelos ... las plantas.

Mis abuelos están regando las plantas.
( used during language lessons for Spanish on A1 level. Use the vocabulary as used in The Netherlands">Vertaling laden...)

2. Hacer: Yo ... la limpieza del salón con la aspiradora.

Hacer: Yo hago la limpieza del salón con la aspiradora.
( used during language lessons for Spanish on A1 level. Use the vocabulary as used in The Netherlands">Vertaling laden...)

3. ... lámparas en el pasillo.

Hay unas lámparas en el pasillo.
( used during language lessons for Spanish on A1 level. Use the vocabulary as used in The Netherlands">Vertaling laden...)

4. Dar: Yo ... la plancha a mi hermana porque quiere planchar su ropa.

Dar: Yo doy la plancha a mi hermana porque quiere planchar su ropa.
( used during language lessons for Spanish on A1 level. Use the vocabulary as used in The Netherlands">Vertaling laden...)

5. Quiero visitar la villa y ... quiero ver el dúplex.

Quiero visitar la villa y también quiero ver el dúplex.
( used during language lessons for Spanish on A1 level. Use the vocabulary as used in The Netherlands">Vertaling laden...)

Oefening 2: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.

1. Nosotros compartimos nuestras experiencias de viaje.
Wij delen onze reiservaringen.
2. Ellos calientan el vaso.
Zij verwarmen het glas.
3. Nosotros regamos el césped.
Wij besproeien het gras.
4. Ellos cultivan plantas encima de la ventana.
Zij kweken planten op de vensterbank.
5. Nosotros secamos los vasos.
Wij drogen de glazen af.

Oefening 3: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder en gebruik ze in een gesprek of tekst.

1. Ze poetsen elke dag hun tanden.
Ellos se cepillan los dientes todos los días.
2. Jullie huren een huis op het platteland.
Vosotros alquiláis una casa en el campo.
3. Wij besproeien het gras.
Nosotros regamos el césped.
4. Jullie reserveren een auto voor de reis.
Vosotros reserváis un coche para el viaje.
5. Zij nemen hun rugzakken mee naar school.
Ellos traen sus mochilas a la escuela.