A1.38: Dagelijkse diensten - herhalingsoefeningen

Deze oefeningen kunnen samen met de docent worden gedaan om de les te beginnen.

Terug naar les

Deze oefeningen herhalen de laatste 5 lessen en kunnen aan het begin van de les of als huiswerk worden gedaan ter voorbereiding van de les.

Oefening 1: Grammatica-herhalingsoefening (laatste 5 lessen)

Instructie: Vul het juiste woord in.

Toon vertaling Toon antwoorden

doy, sobre, hago, también, están regando

1. Regar:
Mis abuelos ... las plantas.
(Mijn grootouders zijn de planten aan het water geven.)
2.
Hacer: Yo ... la limpieza del salón con la aspiradora.
(Doen: Ik doe de schoonmaak van de woonkamer met de stofzuiger.)
3. Encima pero tocando:
: El plato está ... el mantel.
(Het bord ligt op het tafelkleed.)
4.
Dar: Yo ... la plancha a mi hermana porque quiere planchar su ropa.
(Ik geef het strijkijzer aan mijn zus omdat ze haar kleding wil strijken.)
5.
Quiero visitar la villa y ... quiero ver el dúplex.
(Ik wil de villa bezoeken en ik wil ook het duplex zien.)

Oefening 2: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

El plato


Het bord

2

El pez


De vis

3

El ratón


De muis

4

La cuchara


De lepel

5

Secar


Drogen

Oefening 3: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

ponemos, riegan, reserva, alquilas, ponen

1.
Ellos ... la margarita para que crezca.
(Zij geven de margriet water zodat hij kan groeien.)
2.
Nosotros ... los platos en el lavaplatos.
(Wij zetten de borden in de vaatwasser.)
3.
¿Tú ... la casa con el casero nuevo?
(Huur jij het huis met de nieuwe verhuurder?)
4.
Ellos ... la lavadora y encienden la secadora.
(Ze doen de was in de wasmachine en zetten de droger aan.)
5.
Él ... la habitación en el hotel.
(Hij reserveert de kamer in het hotel.)

Oefening 4: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Vosotros tendéis las cortinas.
Jullie hangen de gordijnen op.
2. Yo traigo la aspiradora para limpiar el salón esta tarde.
Ik neem de stofzuiger mee om vanmiddag de woonkamer schoon te maken.
3. Este pájaro come semillas mientras otro prefiere frutas.
Deze vogel eet zaden terwijl een andere de voorkeur geeft aan fruit.
4. Él apaga el televisor después de verlo.
Hij zet de televisie uit nadat hij ernaar heeft gekeken.
5. La jarra está sobre la mesa, lista para servir agua.
De kan staat op de tafel, klaar om water te serveren.