Trabajar (werken) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Trabajar (werken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Trabajar - Vervoeging van werken in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Trabajar (werken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Profesiones y estudios (Beroepen en studies)

Vervoeging van werken in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
(yo) trabajo ik werk
(tú) trabajas jij werkt
(él/ella) trabaja hij/zij werkt
(nosotros/nosotras) trabajamos wij werken
(vosotros/vosotras) trabajáis jullie werken
(ellos/ellas) trabajan zij werken

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo trabajo en una oficina. Ik werk op een kantoor.
Tú trabajas muy duro. Jij werkt heel hard.
Ella trabaja en una escuela. Zij werkt op een school.
Nosotros trabajamos juntos en el proyecto. Wij werken samen aan het project.
Vosotras trabajáis en la tienda. Jullie werken in de winkel.
Ellos trabajan en una fábrica. Zij werken in een fabriek.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

trabajo, trabajamos, trabajan, trabajas, trabajáis, trabaja

1.
Vosotras ... en la tienda.
(Jullie werken in de winkel.)
2.
Ellos ... en una fábrica.
(Zij werken in een fabriek.)
3.
Tú ... muy duro.
(Jij werkt heel hard.)
4.
Ella ... en una escuela.
(Zij werkt op een school.)
5.
Yo ... en una oficina.
(Ik werk op een kantoor.)
6.
Nosotros ... juntos en el proyecto.
(Wij werken samen aan het project.)