Trabajar (werken) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Trabajar (werken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Trabajar - Vervoeging van werken in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Trabajar (werken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Profesiones y estudios (Beroepen en studies)

Vervoeging van werken in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
(yo) trabajo ik werk
(tú) trabajas jij werkt
(él/ella) trabaja hij/zij werkt
(nosotros/nosotras) trabajamos wij werken
(vosotros/vosotras) trabajáis jullie werken
(ellos/ellas) trabajan zij werken

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo trabajo como profesor en la escuela. Ik werk als leraar op school.
¿Tú trabajas en un hospital o en una oficina? Jij werkt in een ziekenhuis of in een kantoor
Él trabaja con un médico muy conocido. Hij werkt met een zeer bekende arts.
Nosotros trabajamos y también estudiamos juntos. Wij werken en studeren ook samen.
Vosotros trabajáis mucho para el gerente. Jullie werken veel voor de manager.
Ellos trabajan como bomberos en la ciudad. Zij werken als brandweerlieden in de stad.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

trabajo, trabajamos, trabajan, trabajas, trabajáis, trabaja

1.
Vosotros ... mucho para el gerente.
(Jullie werken veel voor de manager.)
2.
Ellos ... como bomberos en la ciudad.
(Zij werken als brandweerlieden in de stad.)
3.
¿Tú ... en un hospital o en una oficina?
(Werk jij in een ziekenhuis of op een kantoor?)
4.
Él ... con un médico muy conocido.
(Hij werkt met een zeer bekende arts.)
5.
Yo ... como profesor en la escuela.
(Ik werk als leraar op school.)
6.
Nosotros ... y también estudiamos juntos.
(Wij werken en studeren ook samen.)