Tener (hebben) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Tener (hebben) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Tener - Vervoeging van hebben in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatief tijd (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Tener (hebben) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Decir tu edad (Je leeftijd zeggen)

Vervoeging van tener in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
(yo) tengo ik heb
(tú) tienes jij hebt
(él/ella) tiene hij/zij heeft
(nosotros/nosotras) tenemos wij hebben
(vosotros/vosotras) tenéis jullie hebben
(ellos/ellas) tienen zij hebben

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo tengo un hermano mayor. Ik heb een oudere broer.
¿Tú tienes una hermana pequeña? Jij hebt een kleine zus.
Él tiene un hijo y una hija. Hij heeft een zoon en een dochter.
Nosotros tenemos tres primos en la ciudad. wij hebben drie neven in de stad
Vosotros tenéis una familia muy grande. Jullie hebben een heel grote familie.
Ellos tienen un abuelo que vive en España. Zij hebben een grootvader die in Spanje woont.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

tenéis, tengo, tienen, tiene, tienes, tenemos

1.
Ellos ... un abuelo que vive en españa.
(Zij hebben een grootvader die in Spanje woont.)
2.
Él ... un hijo y una hija.
(Hij heeft een zoon en een dochter.)
3.
¿Tú ... una hermana pequeña?
(Heb jij een jonger zusje?)
4.
Vosotros ... una familia muy grande.
(Jullie hebben een heel grote familie.)
5.
Nosotros ... tres primos en la ciudad.
(Wij hebben drie neven in de stad)
6.
Yo ... un hermano mayor.
(Ik heb een oudere broer.)