Querer (willen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van querer (willen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Querer (willen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Querer (willen) queriendo (willen) querido (gewild)

Querer (willen): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) quiero ik wil
(tú) quieres jij wilt
(él/ella) quiere hij/zij wil
(nosotros/nosotras) queremos wij willen
(vosotros/vosotras) queréis jullie willen
(ellos/ellas) quieren zij willen

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he querido ik heb gewild
(tú) has querido jij hebt gewild
(él/ella) ha querido hij/zij heeft gewild
(nosotros/nosotras) hemos querido wij hebben gewild
(vosotros/vosotras) habéis querido jullie hebben gewild
(ellos/ellas) han querido zij hebben gewild

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) quiera ik wil
(tú) quieras jij wil
(él/ella) quiera hij/zij wil
(nosotros/nosotras) queramos wij willen
(vosotros/vosotras) queráis jullie willen
(ellos/ellas) quieran zij willen

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya querido ik heb gewild
(tú) hayas querido jij hebt gewild
(él/ella) haya querido hij/zij heeft gewild
(nosotros/nosotras) hayamos querido wij hebben gewild
(vosotros/vosotras) hayáis querido jullie hebben gewild
(ellos/ellas) hayan querido zij hebben gewild

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) quería ik wilde
(tú) querías jij wilde
(él/ella) quería hij/zij wilde
(nosotros/nosotras) queríamos wij wilden
(vosotros/vosotras) queríais jullie wilden
(ellos/ellas) querían zij wilden

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había querido ik had gewild
(tú) habías querido jij had gewild
(él/ella) había querido hij/zij had gewild
(nosotros/nosotras) habíamos querido wij hadden gewild
(vosotros/vosotras) habíais querido jullie hadden gewild
(ellos/ellas) habían querido zij hadden gewild

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) quisiera/quisiese ik wilde
(tú) quisieras/quisieses jij zou willen
(él/ella) quisiera/quisiese hij/zij zou willen
(nosotros/nosotras) quisiéramos/quisiésemos wij zouden willen
(vosotros/vosotras) quisierais/quisieseis jullie zouden willen
(ellos/ellas) quisieran/quisiesen zij zouden willen

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese querido ik zou hebben gewild
(tú) hubieras/hubieses querido jij zou gewild hebben
(él/ella) hubiera/hubiese querido hij/zij zou gewild hebben
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos querido wij hadden gewild
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis querido jullie hadden gewild
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen querido zij hadden gewild

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) quise ik wilde
(tú) quisiste jij wilde
(él/ella) quiso hij/zij wilde
(nosotros/nosotras) quisimos wij wilden
(vosotros/vosotras) quisisteis jullie wilden
(ellos/ellas) quisieron zij wilden

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube querido ik had gewild
(tú) hubiste querido jij had gewild
(él/ella) hubo querido hij/zij had gewild
(nosotros/nosotras) hubimos querido wij hadden gewild
(vosotros/vosotras) hubisteis querido jullie hadden gewild
(ellos/ellas) hubieron querido zij hadden gewild

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) quisiere ik zal willen
(tú) quisieres jij zou willen
(él/ella) quisiere hij/zij zou willen
(nosotros/nosotras) quisiéremos wij zouden willen
(vosotros/vosotras) quisiereis jullie zouden willen
(ellos/ellas) quisieren zij zouden willen

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere querido ik zou gewild hebben
(tú) hubieres querido jij zou hebben gewild
(él/ella) hubiere querido hij/zij zal hebben gewild
(nosotros/nosotras) hubiéremos querido wij zullen gewild hebben
(vosotros/vosotras) hubiereis querido jullie zullen gewenst hebben
(ellos/ellas) hubieren querido zij zouden gewild hebben

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) querré ik zal willen
(tú) querrás jij zult willen
(él/ella) querrá hij zal willen / zij zal willen
(nosotros/nosotras) querremos wij zullen willen
(vosotros/vosotras) querréis jullie zullen willen
(ellos/ellas) querrán zij zullen willen

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré querido ik zal gewild hebben
(tú) habrás querido jij zult gewild hebben
(él/ella) habrá querido hij/zij zal gewild hebben
(nosotros/nosotras) habremos querido wij zullen gewild hebben
(vosotros/vosotras) habréis querido jullie zullen gewild hebben
(ellos/ellas) habrán querido zij zullen gewild hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
No se usa en imperativo jij wil
¡Quiere! hij wil
¡Quiera! wij willen
¡Queramos! jullie willen
¡Quered! zij willen

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
No quiera yo! jij wil niet
No quieras tú! Hij wil niet!
No quiera él/ella! Hij wil niet!
No queramos nosotros/nosotras! Wij willen niet!
No queráis vosotros/vosotras! jullie willen niet

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) querría Ik zou willen
(tú) querrías jij zou willen
(él/ella) querría hij/zij zou willen
(nosotros/nosotras) querríamos wij zouden willen
(vosotros/vosotras) querríais jullie zouden willen
(ellos/ellas) querrían zij zouden willen

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría querido ik zou hebben gewild
(tú) habrías querido jij zou gewild hebben
(él/ella) habría querido hij/zij zou gewild hebben
(nosotros/nosotras) habríamos querido wij zouden gewild hebben
(vosotros/vosotras) habríais querido jullie zouden gewild hebben
(ellos/ellas) habrían querido zij zouden gewild hebben

Tegenwoordige en toekomstige tijden: A1

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Jullie willen leren.
Vosotros queréis aprender.
2. Zij willen spelen.
Ellos quieren jugar.
3. Wij willen reizen.
Nosotros queremos viajar.
4. Wij zullen zonnebloemen planten.
Nosotros querremos plantar girasoles.
5. Jij wilt water drinken.
Tú quieres beber agua.

Basis verleden tijd (A2/B1)

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Ze wilden het lekkere gecombineerde gerecht.
Quisieron el plato combinado rico.
2. Ik heb willen wandelen op het strand.
Yo he querido caminar por la playa.
3. Wij hebben willen het bos verkennen.
Nosotros hemos querido explorar el bosque.
4. Ik wilde de tapas proberen.
Quise probar las tapas.
5. Wij wilden de waterval zien.
Nosotros queríamos ver la cascada.

Basis subjunctief oefeningen: B1

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

quisiéramos/quisiésemos, queramos, quisieras/quisieses, quieras, quisierais/quisieseis

1.
Es posible que tú ... ver la cascada.
(Het is mogelijk dat jij de waterval wilt zien.)
2.
Si vosotros ... explorar el valle, necesitaríais más provisiones.
(Als jullie het dal zouden willen verkennen, zouden jullie meer proviand nodig hebben.)
3.
Ojalá que nosotros ... ir al mar.
(Hopelijk willen wij naar de zee gaan.)
4.
Si nosotras ... recoger amapolas, lo haríamos juntas.
(Als wij klaprozen wilden/plukten, zouden we dat samen doen.)
5.
Si tú ... ver el mar, podríamos ir juntos.
(Als je de zee zou willen zien, zouden we samen kunnen gaan.)

Gevorderde oefeningen: C1/C2

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Ik geloof niet dat wij hebben willen zien het strand.
No creo que hayamos querido ver la playa.
2. Ik had willen wandelen door het bos.
Yo hube querido caminar por el bosque.
3. Als zij had gewild om margrieten te plukken, zou zij naar het platteland zijn gegaan.
Si ella hubiera/hubiese querido recoger margaritas, habría ido al campo.
4. jullie zouden hebben willen zien de berg
Vosotros/vosotras hubisteis querido ver la montaña.
5. Hij zou hebben willen denken aan de berg.
Él habría querido pensar en la montaña.