Preparar (voorbereiden) - Pretérito perfecto, indicativo (Voltooid tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Preparar (voorbereiden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Preparar - Vervoeging van voorbereiden in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de voltooid tegenwoordige tijd, aantonende wijs (Pretérito perfecto, indicativo).

Pretérito perfecto, indicativo (Voltooid tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Preparar (voorbereiden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Decir tu edad (Je leeftijd zeggen)

Vervoeging van voorbereiden in de voltooid tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
(yo) he preparado Ik heb voorbereid
(tú) has preparado jij hebt voorbereid
(él/ella) ha preparado hij/zij heeft voorbereid
(nosotros/nosotras) hemos preparado wij hebben voorbereid
(vosotros/vosotras) habéis preparado jullie hebben klaargemaakt
(ellos/ellas) han preparado zij hebben voorbereid

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
He preparado la maleta para la excursión. Ik heb de koffer ingepakt voor de excursie.
Has preparado el viaje a la isla esta semana. Je hebt deze week de reis naar het eiland voorbereid.
Ha preparado un plan para irse de vacaciones. Hij heeft een plan gemaakt om op vakantie te gaan.
Hemos preparado todo para visitar la playa. We hebben alles klaargemaakt om naar het strand te gaan.
Habéis preparado los billetes para el vuelo. Jullie hebben de tickets voor de vlucht klaargemaakt.
Han preparado la ruta con el guía turístico. Ze hebben de route met de gids voorbereid.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

habéis preparado, he preparado, hemos preparado, han preparado, has preparado, ha preparado

1.
... todo para visitar la playa.
(We hebben alles klaargemaakt om naar het strand te gaan.)
2.
... un plan para irse de vacaciones.
(Hij heeft een plan gemaakt om op vakantie te gaan.)
3.
... el viaje a la isla esta semana.
(Je hebt deze week de reis naar het eiland voorbereid.)
4.
... la maleta para la excursión.
(Ik heb de koffer ingepakt voor de excursie.)
5.
... la ruta con el guía turístico.
(Ze hebben de route met de gids voorbereid.)
6.
... los billetes para el vuelo.
(Jullie hebben de tickets voor de vlucht klaargemaakt.)