Practicar (oefenen) - Pretérito indefinido, indicativo (Onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs) Delen Gekopieerd!

Practicar - Vervoeging van Oefenen in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs (Pretérito indefinido, indicativo).
Pretérito indefinido, indicativo (Onvoltooid verleden tijd, aantonende wijs)
Alle vervoegingen en tijden: Practicar (oefenen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Lesprogramma: Spaanse les - Profesiones y estudios (Beroepen en studies)
Vervoeging van oefenen in Pretérito Indefinido
Spaans | Nederlands |
---|---|
(yo) practiqué | ik oefende |
(tú) practicaste | jij oefende |
(él/ella) practicó | hij/zij oefende |
(nosotros/nosotras) practicamos | wij oefenden |
(vosotros/vosotras) practicasteis | jullie oefenden |
(ellos/ellas) practicaron | zij oefenden |
Voorbeeldzinnen
Spaans | Nederlands |
---|---|
Ayer practiqué yoga para estar relajado. | Gisteren heb ik yoga geoefend om ontspannen te zijn. |
Tú practicaste muchos ejercicios para estar fuerte. | Je oefende veel oefeningen om sterk te zijn. |
Él practicó estiramientos antes del entrenamiento. | Hij deed stretchoefeningen vóór de training. |
Nosotros practicamos en la piscina la rutina de natación. | Wij oefenden de zwemroutine in het zwembad. |
Vosotros practicasteis levantar pesas para ganar fuerza. | Jullie oefenden met gewichtheffen om kracht te winnen. |
Ellos practicaron deporte para llevar una vida sana. | Ze deden aan sport om een gezond leven te leiden. |
Oefening: Werkwoordsvervoeging
Instructie: Kies de juiste vorm.
practiqué, practicaste, practicaron, practicasteis, practicamos, practicó
1.
Ayer ... yoga para estar relajado.
(Gisteren heb ik yoga geoefend om ontspannen te zijn.)
2.
Tú ... muchos ejercicios para estar fuerte.
(Je oefende veel oefeningen om sterk te zijn.)
3.
Nosotros ... en la piscina la rutina de natación.
(Wij oefenden de zwemroutine in het zwembad.)
4.
Ellos ... deporte para llevar una vida sana.
(Ze deden aan sport om een gezond leven te leiden.)
5.
Él ... estiramientos antes del entrenamiento.
(Hij deed stretchoefeningen vóór de training.)
6.
Vosotros ... levantar pesas para ganar fuerza.
(Jullie oefenden met gewichtheffen om kracht te winnen.)