Contar (tellen) - Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

 Contar (tellen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Contar - Vervoeging van tellen in het Spaans: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige, indicatieve tijd (Presente, indicativo).

Presente, indicativo (Tegenwoordige tijd, aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Contar (tellen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Spaanse les - Números y contar (Cijfers en tellen)

Vervoeging van tellen in de tegenwoordige tijd

Spaans Nederlands
(yo) cuento ik tel
(tú) cuentas jij telt
(él/ella) cuenta hij/zij telt
(nosotros/nosotras) contamos wij tellen
(vosotros/vosotras) contáis jullie tellen
(ellos/ellas) cuentan zij tellen

Voorbeeldzinnen

Spaans Nederlands
Yo cuento hasta diez en español. Ik tel tot tien in het Spaans.
Tú cuentas los números del uno al veinte. Jij telt de cijfers van één tot twintig.
Él cuenta los libros en la mesa. Hij telt de boeken op de tafel.
Nosotros contamos hasta cien juntos. Wij tellen samen tot honderd.
Vosotros contáis las hojas del cuaderno. Jullie tellen de bladen van het schrift.
Ellos cuentan treinta manzanas en total. Zij tellen in totaal dertig appels.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

cuento, cuentas, cuenta, contamos, contáis, cuentan

1.
Vosotros ... las hojas del cuaderno.
(Jullie tellen de bladen van het schrift.)
2.
Tú ... los números del uno al veinte.
(Jij telt de cijfers van één tot twintig.)
3.
Nosotros ... hasta cien juntos.
(Wij tellen samen tot honderd.)
4.
Yo ... hasta diez en español.
(Ik tel tot tien in het Spaans.)
5.
Ellos ... treinta manzanas en total.
(Zij tellen in totaal dertig appels.)
6.
Él ... los libros en la mesa.
(Hij telt de boeken op de tafel.)