Abrocharse (zich vastmaken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van abrocharse (zich vastmaken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Abrocharse (zich vastmaken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 1: Viajar: ¡A lo desconocido! (Reizen: op avontuur!)

Les 4: En el aeropuerto y en el avión. (Op het vliegveld en in het vliegtuig.)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Abrocharse (Zich vastmaken) Abrochando (aan het vastmaken) Abrochado (vastgemaakt)

Abrocharse (Zich vastmaken): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) me abrocho ik maak me vast
(tú) te abrochas jij maakt je vast
(él/ella) se abrocha hij/zij maakt zich vast
(nosotros/nosotras) nos abrochamos wij maken ons vast
(vosotros/vosotras) os abrocháis jullie maken zich vast
(ellos/ellas) se abrochan zij maken zich vast

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me he abrochado ik heb me vastgemaakt
(tú) te has abrochado jij hebt je vastgemaakt
(él/ella) se ha abrochado hij/zij heeft zich vastgemaakt
(nosotros/nosotras) nos hemos abrochado wij hebben ons vastgemaakt
(vosotros/vosotras) os habéis abrochado jullie hebben zich vastgemaakt
(ellos/ellas) se han abrochado zij hebben zich vastgemaakt

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) me abroche ik zich vastmaak
(tú) te abroches jij je vastmaakt
(él/ella) se abroche hij/zij zich vastmaakt
(nosotros/nosotras) nos abrochemos wij maken ons vast
(vosotros/vosotras) os abrochéis jullie maken je vast
(ellos/ellas) se abrochen zij zich vastmaken

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) subjuntivo_preterito_perfecto ik ben me vastgemaakt hebbende
(tú) me haya abrochado jij bent je vastgemaakt
(él/ella) te hayas abrochado hij/zij zich heeft vastgemaakt
(nosotros/nosotras) se haya abrochado wij ons vastgemaakt hebben
(vosotros/vosotras) nos hayamos abrochado jullie hebben zich vastgemaakt
(ellos/ellas) os hayáis abrochado zij zich vastgemaakt hebben

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me abrochaba ik maakte me vast
(tú) te abrochabas jij maakte je vast
(él/ella) se abrochaba hij/zij maakte zich vast
(nosotros/nosotras) nos abrochábamos wij maakten ons vast
(vosotros/vosotras) os abrochabais jullie maakten zich vast
(ellos/ellas) se abrochaban zij maakten zich vast

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me había abrochado ik had me vastgemaakt
(tú) te habías abrochado jij had je vastgemaakt
(él/ella) se había abrochado hij/zij had zich vastgemaakt
(nosotros/nosotras) nos habíamos abrochado wij hadden ons vastgemaakt
(vosotros/vosotras) os habíais abrochado jullie hadden zich vastgemaakt
(ellos/ellas) se habían abrochado zij hadden zich vastgemaakt

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me abrochara/me abrochase ik zich vastmaakte
(tú) te abrocharas/te abrochases jij zou je vastmaken
(él/ella) se abrochara/se abrochase hij/zij zich vastmaakte
(nosotros/nosotras) nos abrocháramos/nos abrochásemos wij zich vastmaakten
(vosotros/vosotras) os abrocharais/os abrochaseis jullie zouden zich vastmaken
(ellos/ellas) se abrocharan/se abrochasen zij zich vastmaakten

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me hubiera/hubiese abrochado ik zou me vastgemaakt hebben
(tú) te hubieras/hubieses abrochado jij zou je vastgemaakt hebben
(él/ella) se hubiera/hubiese abrochado hij/zij zich had vastgemaakt
(nosotros/nosotras) nos hubiéramos/hubiésemos abrochado wij zouden ons hebben vastgemaakt
(vosotros/vosotras) os hubierais/hubieseis abrochado jullie hadden zich vastgemaakt
(ellos/ellas) se hubieran/hubiesen abrochado zij zouden zich vastgemaakt hebben

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) me abroché ik maakte me vast
(tú) te abrochaste jij maakte je vast
(él/ella) se abrochó hij/zij maakte zich vast
(nosotros/nosotras) nos abrochamos wij maakten ons vast
(vosotros/vosotras) os abrochasteis jullie maakten zich vast
(ellos/ellas) se abrocharon zij maakten zich vast

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) me hube abrochado ik had me vastgemaakt
(tú) te hubiste abrochado jij had je vastgemaakt
(él/ella) se hubo abrochado hij/zij had zich vastgemaakt
(nosotros/nosotras) nos hubimos abrochado wij hadden ons vastgemaakt
(vosotros/vosotras) os hubisteis abrochado jullie hadden zich vastgemaakt
(ellos/ellas) se hubieron abrochado zij hadden zich vastgemaakt

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) me abrochare ik zal me vastmaken
(tú) te abrochares jij zou je vastmaken
(él/ella) se abrochare hij/zij zich vastmaakt
(nosotros/nosotras) nos abrocháremos wij zullen ons vastmaken
(vosotros/vosotras) os abrochareis jullie zullen zich vastmaken
(ellos/ellas) se abrocháren zij zouden zich vastmaken

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me hubiere abrochado ik zou mij vastgemaakt hebben
(tú) te hubieres abrochado jij zou je vastmaken
(él/ella) se hubiere abrochado hij/zij zal zich vastgemaakt hebben
(nosotros/nosotras) nos hubiéremos abrochado wij zullen ons vastgemaakt hebben
(vosotros/vosotras) os hubiereis abrochado jullie zouden zich vastgemaakt hebben
(ellos/ellas) se hubieren abrochado zij zouden zich vastgemaakt hebben

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) me abrocharé ik zal me vastmaken
(tú) te abrocharás jij zult je vastmaken
(él/ella) se abrochará hij/zij zal zich vastmaken
(nosotros/nosotras) nos abrocharemos wij zullen ons vastmaken
(vosotros/vosotras) os abrocharéis jullie zullen zich vastmaken
(ellos/ellas) se abrocharán zij maken zich vast

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me habré abrochado ik zal me vastgemaakt hebben
(tú) te habrás abrochado jij zult je vastgemaakt hebben
(él/ella) se habrá abrochado hij/zij zal zich vastgemaakt hebben
(nosotros/nosotras) nos habremos abrochado wij zullen ons vastgemaakt hebben
(vosotros/vosotras) os habréis abrochado jullie zullen zich vastgemaakt hebben
(ellos/ellas) se habrán abrochado zij hebben zich vastgemaakt
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
No aplica Niet van toepassing
¡Abróchate! maak jezelf vast
¡Abróchese! Maak vast!
¡Abróchémonos! laten we ons vastmaken
¡Abrochaos! Doe/zich vast!

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
No me abroche! jij maakt niet vast
No te abroches! jij maakt niet vast
No se abroche! Maak niet vast!
No nos abrochemos! Laten we ons niet vastmaken!
No os abrochéis! zij maken niet vast!

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) me abrocharía ik zou me vastmaken
(tú) te abrocharías jij zou zich vastmaken
(él/ella) se abrocharía hij/zij zou zich vastmaken
(nosotros/nosotras) nos abrocharíamos wij zouden ons vastmaken
(vosotros/vosotras) os abrocharíais jullie zouden zich vastmaken
(ellos/ellas) se abrocharían zij zouden zich vastmaken

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me habría abrochado ik zou me vastgemaakt hebben
(tú) te habrías abrochado jij zou je vastgemaakt hebben
(él/ella) se habría abrochado hij/zij zou zich hebben vastgemaakt
(nosotros/nosotras) nos habríamos abrochado wij zouden ons vastgemaakt hebben
(vosotros/vosotras) os habríais abrochado jullie zouden zich vastgemaakt hebben
(ellos/ellas) se habrían abrochado zij zouden zich vastgemaakt hebben

Tegenwoordige en toekomstige tijden: A1

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Zij zal het badpak vastmaken voordat ze gaat zwemmen.
Ella se abrochará el bañador antes de nadar.
2. Ik zal mijn riem vastmaken voor de vlucht.
Yo me abrocharé el cinturón antes del vuelo.
3. Jullie zullen jullie jassen vastmaken voordat jullie vertrekken.
Vosotros os abrocharéis los abrigos antes de salir.
4. Jij zal je schoenen vastmaken voordat je op excursie gaat.
Tú te abrocharás los zapatos antes de ir a la excursión.
5. Zij maken de zonnebrillen vast voordat ze reizen.
Ellos se abrochan las gafas de sol antes de viajar.

Basis verleden tijd (A2/B1)

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Jullie hebben de jassen vastgemaakt om op excursie te gaan.
Os habéis abrochado los abrigos para ir de excursión.
2. Hij maakte zijn zwembroek vast voor hij naar het zwembad ging.
Se abrochaba el bañador antes de ir a la piscina.
3. Ik heb mijn riem vastgemaakt voordat ik heb ingecheckt.
Me he abrochado el cinturón antes de hacer el check in.
4. Wij maakten de rugzak vast vóór we op excursie gingen.
Nos abrochábamos la mochila antes de ir de excursión.
5. Hij maakte zijn onderbroek vast voordat hij met het vliegtuig ging reizen.
Se abrochó los calzoncillos antes de viajar en avión.

Basis subjunctief oefeningen: B1

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies het juiste werkwoord en de juiste tijd.

Toon vertaling Toon antwoorden

me abroche, nos abrochemos, se abrochen, se abroche, se abrocharan/se abrochasen

1.
Es importante que nosotros ... los cinturones antes de despegar.
(Het is belangrijk dat wij onze riemen vastmaken voordat we opstijgen.)
2.
Espero que yo ... el cinturón antes del vuelo.
(Ik hoop dat ik mijn gordel vastmaak voor de vlucht.)
3.
Si ellos ... los zapatos, caminarían más cómodos en el viaje.
(Als ze hun schoenen zouden vastmaken, zouden ze comfortabeler lopen tijdens de reis.)
4.
Espero que ellos ... los cinturones de seguridad en el avión.
(Ik hoop dat ze hun veiligheidsgordels in het vliegtuig vastmaken.)
5.
Es posible que él ... las botas para la excursión.
(Het is mogelijk dat hij zijn laarzen vastmaakt voor de excursie.)

Gevorderde oefeningen: C1/C2

Oefening: Vertaal en maak zinnen

Instructie: Vertaal de woorden en zinnen hieronder.

1. Als ze hun pet hadden vastgemaakt, zouden ze het niet zo warm hebben in de accommodatie.
Si se hubieran/hubiesen abrochado la gorra, no tendrían tanto calor en el alojamiento.
2. Ik zou mijn riem hebben vastgemaakt voordat ik had ingecheckt.
Yo me habría abrochado el cinturón antes de hacer el check in.
3. Hij zou zijn onderbroek hebben vastgemaakt voordat hij reisde.
Él se habría abrochado los calzoncillos antes de viajar.
4. Zij zouden de zonnebril hebben vastgemaakt voordat ze vertrokken voor het toerisme.
Ellos se habrían abrochado las gafas de sol antes de salir para hacer el turismo.
5. Jullie zouden de sandalen hebben vastgemaakt voordat jullie zouden hebben ingepakt.
Vosotros os habríais abrochado las sandalias antes de empacar.